DE VERZOEKINGEN IN DE WOESTIJN – JEZUS VERZOCHT DOOR DE AANKLAGER
Met deze waarheden in gedachten kunnen we de volledige betekenis begrijpen van de verzoekingen die Jezus in de woestijn onderging voordat Hij openlijk tot welbehagen van God werd verklaard.
Hij deelde ons menselijk vlees en was net als andere mensen onderhevig aan honger en dorst, vermoeidheid en twijfels.
Na een vastenperiode in de woestijn, die veertig dagen en veertig nachten duurde en de vitaliteit en weerstand van Zijn vlees tot een dieptepunt bracht, werd dat volledig menselijke deel van Hem – het vlees – onderworpen aan twijfels en vragen die Hij onder normale omstandigheden niet zou hebben ervaren. Daarom moest Hij door de Geest naar de woestijn worden geleid en aan een bittere hongerdood worden blootgesteld; Anders had Zijn geest niet geobsedeerd kunnen raken door de gekmakende honger, die voor een paar korte ogenblikken hunkerde naar voedsel tegen elke prijs – zoals Esau deed – (dit was de eerste impuls), noch had Hij een prooi kunnen worden van twijfels en vragen over de werkelijkheid van Zijn verheven roeping (de tweede verleiding), noch had de derde verleiding, de rijkdom en het comfort van tijdelijke macht Zijn geest zelfs maar voor een ogenblik kunnen aantrekken.
De verzoeking van de “diabolos”, d.w.z. de aanklager (laten we afzien van het gebruik van het onchristelijke woord “duivel”), was de twijfelkreet van het vlees op zijn zwakste punt van weerstand, toen het bijna de kracht van de Geest in onze Heer overweldigde. Eerst verlangde het dringend naar voedsel – brood – en met alle mogelijke middelen, zeggende: “U hebt zelf de macht om het uit deze (11) stenen te maken als u wilt. U hebt water in wijn veranderd voor anderen.” Maar de Geest in Hem, nog steeds wakker en waakzaam ondanks de totale uitputting van het vlees, antwoordde: “De mens zal niet leven van brood alleen, maar van elk woord dat uit de mond van God uitgaat,” en riep waarschijnlijk de psalm van David (50:15) in gedachten, die zegt: “Roep Mij aan ten dage der benauwdheid, Ik zal u verlossen en gij zult Mij verheerlijken.”
De tweede beproeving. De Geest had Jezus ertoe gebracht de woestijn in te gaan om verzocht of beproefd te worden door de “aanklager”, wat betekent dat Zijn menselijk vlees of verstand, in tegenstelling tot Zijn geest, op de proef gesteld zou worden.
Nu gaat het verhaal dat de aanklager (volgens Marcus 1:13, “de tegenstander”) Jezus meenam naar de Heilige Stad en Hem op een pinakel van de tempel zette en voorstelde dat Hij Zichzelf naar beneden zou werpen om te bewijzen of Hij werkelijk de beloofde Messias was, omdat er geschreven stond dat God Zijn boodschappers de leiding zou geven over de echte Messias.
Hoe eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen is dit verslag van Jezus’ beproevingen, als we ons begrip niet laten vertroebelen door beelden van een onzichtbare en sinistere bovenmens Mephistopheles, die in de volksmond De Duivel en Satan wordt genoemd, die de zaak in elkaar zet.
De aanklager was in het geval van Jezus, zoals altijd vanaf het begin, het menselijke vlees. Het menselijke of vleselijke in de mens is vanaf het begin een twijfelaar en een bedrieger geweest.
Op dit moment, toen de lichamelijke kracht van Jezus bijna verdwenen was door het lange vasten – wat geen betere methode is om iemands morele standvastigheid te verminderen – werd zijn gevoelige denkgeest een gemakkelijke prooi voor twijfels en angsten. In zijn hart maakte zich de angstaanjagende gedachte meester – dat soort plotselinge afschuwelijke angst die ons allemaal overvalt in momenten van extreme lichamelijke zwakte – wat als zijn roeping tot het Messiasschap toch maar een waanvoorstelling was? Kon Hij er nu zeker van zijn dat het niet zo was? Had Hij daar enig bewijs voor? En zo verder.
Dan komt de gedachte: stel dat Hij de stad in zou gaan en op een pinakel of borstwering van de tempel zou klimmen. Jezus, in Zijn eigen geest, stelt Zich voor dat Hij dit zou doen en Zijn Messiasschap zou bewijzen vanwege wat de profeet had geschreven in Psalmen 91:11-12: “Hij zal Zijn engelen met U belasten en in hun handen zullen zij U dragen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet stoot aan een steen.” Maar de Geest in Hem antwoordde: “Er staat weer geschreven: ‘Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken'”, aldus redenerend met Zijn eigen vlees uit de Heilige Schrift.
In dit verband zien we de parallel die Paulus tot de Hebreeën sprak (Hebreeën 3:8-9), waarin duidelijk wordt gemaakt dat het om het hart van de mens gaat, toen hij zei. “Verhardt uw harten niet als in de verzoeking ten dage der verzoeking in de woestijn, toen uw vaders Mij (hun God) beproefden en Mijn werken veertig jaar zagen.” De verharding van het hart en het op de proef stellen van God was waar de zonde lag. Denk opnieuw aan de woorden van Jezus. “Want uit het hart van de mens vloeien alle boze gedachten en daden voort.”
De Derde Verzoeking, zo is het gemakkelijk te begrijpen, zou opnieuw het resultaat zijn van extreme zwakheid en vermoeidheid van het vlees, gecombineerd met het voorgevoel dat vreselijke beproevingen en uiteindelijke rampspoed Hem te wachten stonden en dat Zijn missie zeker zou eindigen in de dood. Nadat Hij zich bijna dertig jaar onder de mensen had bewogen en hun diepten had gepeild, zou Hij weinig reden zien om te hopen dat Hij erin zou slagen hun geesten tot iets boven het niveau van aarde en vlees te verheffen. Bovendien wist Hij dat met de macht die Hij tot Zijn beschikking had, de wereld met al haar rijkdom aan Zijn voeten lag. Als Hij alleen maar God en Zijn hoge roeping de rug zou toekeren en Zich aan de dienst van de wereld zou wijden, zou de hele aarde Zijn koninkrijk zijn. Dat zou een ontsnapping zijn aan beproevingen en verdriet en kou en honger en vermoeidheid, niet alleen voor Hemzelf, maar ook voor allen die Hij liefhad. Dat is waar!
Maar zelfs in zijn bittere extremiteit besefte Hij wat dat inhield. Dat zou neerkomen op het aanbidden van een valse god. Afgoderij! Je zult je herinneren dat Paulus in zijn brief aan de Kolossenzen (3:5), naast andere genoemde ondeugden, kwade begeerte en hebzucht in de categorie afgoderij plaatst. Hieruit volgt dat in Jezus’ geval het toegeven aan de verlokkingen van wereldse rijkdom en haar fysieke gemakken zou neerkomen op afgoderij, dat wil zeggen, het maken van een god van het vlees, wat, zoals we geleerd hebben, de voornaamste tegenstander is. En vijand van God.
(Het onderstaande addendum is door de auteur aan het oorspronkelijke boek toegevoegd na de eerste publicatie).
ADDENDUM
Sinds de publicatie van het boekje “Lucifer onder de loep, Satan ontkracht”, is het mij duidelijk geworden dat de uitleg over de derde verzoeking van Jezus – het bezit van de koninkrijken van de wereld – duidelijker zou kunnen zijn.
De algemeen aanvaarde theorie dat een geest die De Duivel en Satan wordt genoemd, aanbood om Jezus de koninkrijken van de wereld te overhandigen, is volstrekt onaanvaardbaar als we bedenken dat in het boek van de profeet Daniël duidelijk staat dat “de Allerhoogste heerst in het koninkrijk der mensen en geeft het aan wie Hij wil”.
(Daniël 4:32.)
Kan er aan getwijfeld worden dat Jezus zich volledig bewust was van deze duidelijke uitspraak in de Schrift? Waarom zou Hij dan zelfs maar een moment in verleiding worden gebracht door zo’n doorzichtige leugen van een tegenstander?
Laten we deze fictieve “duivel” uit onze gedachten bannen en het menselijke element – zijn eigen verzwakte vlees – de macht geven om Jezus te verzoeken. Laten we ons hem voorstellen na veertig dagen van honger en ontbering; hij is verzwakt en zijn morele standvastigheid is op zijn dieptepunt. Nu herinnert hij zich de gelegenheid toen, na zijn doop door Johannes in de Jordaan, de stem uit de hemel verklaarde: “Gij zijt mijn geliefde zoon; in u heb ik mijn welbehagen”. (Lucas 3:22.)
Dan gaan zijn gedachten natuurlijk terug naar de Psalm van David (Psalm 2:7) waar staat: “De Heer heeft tot mij gezegd: ‘Gij zijt mijn zoon, heden heb ik u verwekt. Vraag Mij en Ik zal u de heidenen tot uw erfdeel geven en de verste uithoeken van de aarde tot uw bezit”.
De verleiding van Jezus was om deze bezittingen DAAR TE VRAGEN op het dictaat van zijn menselijk vlees, dat van nature terugdeinsde voor het vooruitzicht van de dood waarvan hij wist dat die hem als “offerlam” te wachten stond als hij zijn in de hemel aangewezen roeping bleef volgen.
Kalamos.
(Einde addendum.)