• Home
  • Jezus Christus De Galileeër – Deel 2
6 januari, 2024
Sheldon Emry

De eerste keer dat Jezus naar Jeruzalem ging, was toen Hij Zijn discipelen vertelde dat Hij daarheen moest gaan om door de Farizeeën gedood te worden.

Blijkbaar was de bediening van Jezus zo bekend geworden dat de Farizeeën uit Jeruzalem naar Galilea gingen om te proberen Hem in de val te lokken.

“Ook de Farizeeën met de Sadduceeën kwamen en verzochten Hem, dat Hij hun een teken uit de hemel zou laten zien. Hij antwoordde en zeide tot hen: Als het avond is, zegt gij: Het zal mooi weer worden, want de hemel is rood. En des morgens zegt gij: Het zal heden slecht weer zijn, want de lucht is rood en laag. O huichelaars, gij kunt het gezicht van de hemel onderscheiden, maar kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden? Een goddeloos en overspelig geslacht zoekt een teken; en er zal haar geen teken gegeven worden, dan het teken van de profeet Jonas. En hij verliet hen en vertrok.” (Matteüs 16:1-4)

Dit was de tweede keer dat Jezus deze woorden tot de Joodse Farizeeën sprak, zoals in Mattheüs is vastgelegd. De eerste keer staat in het twaalfde hoofdstuk van Mattheüs:

“Toen antwoordden sommigen van de schriftgeleerden en van de Farizeeën, zeggende: Meester, wij willen een teken van U zien. Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Een boos en overspelig geslacht zoekt een teken; en er zal het geen teken gegeven worden, dan het teken van den profeet Jonas: Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten in de buik van de walvis was, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn. De mannen van Ninevé zullen met dit geslacht ten oordeel opstaan en het veroordelen, omdat zij zich bekeerden op de prediking van Jonas; en zie, een grotere dan Jonas is hier.” (Matteüs 12:38-41)

Het woord “generatie” dat hier wordt gebruikt komt van het Griekse woord “genea” dat “oorsprong” betekent, het zou ook vertaald kunnen worden als “ras”. Wat Jezus dus zei was dat een boos en overspelig ras een teken zoekt; en er zal het geen teken worden gegeven, behalve het teken van de profeet Jonas. Door dit tegen hen te zeggen, zegt Christus dat zij een ander ras zijn dan Israël. Het waren geen Israëlieten tot wie Christus sprak. Velen van ons geloven zelfs dat die Farizeeërs Edomieten waren. Daarom waren zij niet het verbondsvolk, maar in plaats daarvan de vijanden van Israël, net zoals hun nakomelingen dat vandaag de dag zijn.

De Israëlieten in Galilea geloofden de leerstellingen en wonderen van Jezus. De Farizeeën wilden er niets van geloven. Daarom vertelde Jezus hen dat ze één teken zouden krijgen dat ze zouden moeten geloven. Dat teken zou Zijn dood en opstanding zijn.

Jezus bracht Zijn leven en bediening door met het getuigen van Israël in Galilea. Alleen Zijn dood en opstanding werden in Jeruzalem voltrokken, als een teken dat de Joden moesten geloven.

“En na zes dagen nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hoge berg, en werd voor hun aangezicht getransfigureerd; en zijn aangezicht straalde als de zon en zijn klederen waren wit als het licht.” (Matteüs 17:1-2)

Toen, in vers 5, hoorden ze de stem van God die zei:

“…Deze is mijn geliefde Zoon, in wie Ik een welbehagen heb; hoort Hem”. En toen de discipelen het hoorden, vielen zij op hun aangezicht en waren zeer bevreesd.” (Matteüs 17:5-6)

Zoals we in het volgende vers kunnen zien, vond de transfiguratie plaats in Galilea.

“En terwijl zij in Galilea verbleven, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal verraden worden in de handen der mensen: En zij zullen Hem doden, en ten derde dage zal Hij opgewekt worden. En zij waren zeer bedroefd.” (Matteüs 17:22-23)

Na de gedaanteverandering vond het onderwijs over deze gebeurtenis plaats in GaIilea.

“En als zij te Kafarnaüm Kafarnaüm gekomen waren, kwamen zij, die schattinggeld ontvingen, tot Petrus en zeiden: Betaalt uw meester geen schattinggeld? Hij zei: Ja. En toen hij in het huis gekomen was, belette Jezus hem, zeggende: Wat dunkt u, Simon? Van wie nemen de koningen der aarde de gewoonte of de schatting? Van hun eigen kinderen, of van vreemdelingen? Petrus zeide tot hem: Van vreemden. Jezus zeide tot hem: Dan zijn de kinderen vrij. Maar opdat wij hen niet beledigen, gaat gij naar de zee, werpt een haak uit en neemt de vis, die het eerst opkomt; en als gij zijn bek geopend hebt, zult gij een geldstuk vinden; dat neemt gij en geeft het hun voor Mij en u.” (Mattheüs 17:24-27). (Matteüs 17:24-27)

De tollenaars over wie in deze verzen wordt gesproken, kwamen naar Jezus in Kapernaüm, dat in Galilea ligt. Jezus was een inwoner van Galilea en daarom niet onderworpen aan de belasting van de vreemdeling. Dit is nog een bewijs dat Jezus een burger was. De tollenaar kende Jezus blijkbaar niet en nam aan dat hij een vreemdeling was.

Hier is een andere verklaring die hout snijdt: Jezus bracht op zijn minst een deel van zijn vroege jaren, mogelijk het grootste deel van de tijd, van zijn twaalfde tot zijn vroege twintiger jaren, door in Engeland.

Er bestaat een legende, onderbouwd met geschriften, dat Jezus naar Engeland ging met Jozef van Arimathea, die Zijn oom was (de broer van Maria). We weten uit historisch bewijs dat Jozef van Arimathea een ambtenaar in de Romeinse regering was, belast met mijnbouwwerkzaamheden. Ditzelfde bewijs vertelt ons dat Jozef tinmijnen had in Engeland en vaak heen en weer reisde tussen Engeland en Galilea.

Het zou daarom logisch zijn om aan te nemen dat Jozef zijn neefje Jezus met zich mee zou nemen; vooral omdat het erop lijkt dat de aardse vader van Jezus, Jozef, stierf toen Jezus nog een jonge jongen was. Dit is waarschijnlijk, omdat we na de evangeliën niets meer over de vader van Christus lezen.

Misschien is er nog een aanwijzing te vinden in het volgende gedicht van William Blake, 1757-1827

De Glastonbury Hymne

En liepen die voeten in de oudheid over de groene bergen van Engeland?
En werd het Heilige Lam van God gezien op de aangename weiden van Engeland?
En heeft het aangezicht goddelijk
Schijnend op onze bewolkte heuvels?
En werd Jeruzalem hier gebouwd
Tussen die duistere satanische molens?
Breng me mijn boog van brandend goud!
Breng me mijn pijlen van verlangen!
Breng me mijn speer. O wolken ontvouwen zich!
Breng me mijn Charlot van Vuur!
Ik zal niet ophouden met mentale strijd,
Noch zal mijn zwaard slapen in mijn hand,
Totdat ik Jeruzalem heb gebouwd in Engeland’s groene en aangename land.

Dus als Jezus Zijn eerste jaren in Engeland doorbracht, zou dat verklaren waarom de belastinginners naar Hem toe kwamen om de hoofdbelasting op vreemdelingen te innen. Maar Jezus vertelde Petrus dat Hij geen vreemdeling was, dat Hij vrij was omdat Hij een burger was. Dit is nog een aanwijzing in het evangelie van Mattheüs dat Jezus uit Galilea kwam.

“En het geschiedde, als Jezus geëindigd had met deze woorden, dat Hij vertrok uit Galilea, en kwam op de kusten van Judea, voorbij de Jordaan; en grote menigten volgden Hem, en Hij genas hen aldaar.” (Mattheüs 19:1-2)

Jezus genas nu mensen in Judea, hoewel nog steeds niet in Jeruzalem.

“En Jezus, opgaande naar Jeruzalem, nam de twaalf discipelen apart op den weg, en zeide tot hen, Zie, wij gaan op naar Jeruzalem; en de Zoon des mensen zal verraden worden aan de overpriesters en aan de schriftgeleerden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen, om Hem te bespotten, te geselen en te kruisigen; en ten derde dage zal Hij opstaan.” (Mattheüs 20:17-19)

Jezus herhaalde dat het laatste dat met Hem zou gebeuren (Zijn dood en opstanding) in Jeruzalem zou plaatsvinden. Johannes noteerde wat blijkbaar jaarlijkse bezoeken aan de stad Jeruzalem waren, tijdens het Pascha. Deze jaarlijkse bezoeken waren de enige andere keren dat Jezus naar Jeruzalem ging.

“Dit begin van wonderen deed Jezus te Kana in Galilea, en openbaarde zijn heerlijkheid; en zijn discipelen geloofden in hem. Daarna ging Hij af naar Kafarnaüm, hij, en zijn moeder, en zijn broeders, en zijn discipelen; en zij bleven daar niet vele dagen. En het Pascha der Joden (Judeeërs) was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem, En vond in den tempel degenen, die ossen, schapen en duiven verkochten, en de wisselaars van geld zittende: En als Hij een gesel van kleine koorden gemaakt had, dreef Hij hen allen uit den tempel, en de schapen, en de ossen; en Hij goot het geld der wisselaars uit, en brak de tafels om; en zeide tot hen, die duiven verkochten: Neem deze dingen weg; maak het huis mijns Vaders niet tot een huis van koopwaar.” (Johannes 2:11-16). (Johannes 2:11-16)

Als je deze verslagen leest, is het mogelijk dat Jezus elke keer dat Hij naar Jeruzalem ging de tafels van de geldwisselaars omver gooide. Dit is mogelijk omdat deze gebeurtenis meerdere keren, op verschillende manieren, in de vier evangelies wordt verteld.

De meeste Bijbelgeleerden houden vol dat Christus dit maar één keer deed, vlak voor Zijn gevangenschap en dood. Maar hier blijkt dat Hij dit deed kort na het verrichten van Zijn eerste wonder in Kana in Galilea. Dit zou tijdens het eerste jaar van Zijn bediening hebben plaatsgevonden, in plaats van tijdens het derde.

Hoe dan ook, één ding dat Hij deed toen Hij naar Jeruzalem ging voor het Pascha, was de geldwisselaars uit de tempel gooien. Dit was de enige daad van toorn of fysiek geweld die van Jezus in alle evangelies is vastgelegd.

Over Nicodemus lezen we in hoofdstuk drie van Johannes:

“Er was een man van de Farizeeën. genaamd Nicodemus. een overste van de Joden: Deze kwam des nachts tot Jezus en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij een leraar zijt, die van God komt; want niemand kan deze wonderen doen, die Gij doet, dan God met hem.” (Johannes 3:1-2)

Nikodemus geeft toe dat Jezus van God moet komen. Dan volgt het bekende gesprek van Christus met Nikodemus over het koninkrijk van de hemel. We gaan verder naar vers 22 en lezen

“Na deze dingen kwam Jezus en zijn discipelen in het land van Judea; en daar bleef Hij bij hen en doopte.” (Johannes 3:22)

Op dit moment was Jezus met zijn discipelen in het land Judea. Andere keren, tijdens het Pascha, ging Hij daar blijkbaar alleen heen.

“Hij verliet Judea en vertrok weer naar Galilea. En Hij moest door Samarla gaan.” (Johannes 4:3-4)

We zien hier dat Jezus terugging naar Galilea, dit keer vanuit Jeruzalem. Na het verhaal van de Samaritaanse vrouw lezen we:

“Na twee dagen nu vertrok Hij van daar, en ging in Galilea.” (Johannes 4:43)

Hierna lezen we over Zijn wonderen en in het vijfde hoofdstuk lezen we:

“Daarna was er een feest van de Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem.” (Johannes 5:1)

Dan volgt de beschrijving van nog meer wonderen in Jeruzalem. Opnieuw lijkt het erop dat deze reis naar Jeruzalem elk jaar zou hebben plaatsgevonden, alleen tijdens de feestdagen. De tempel in Jeruzalem was nog steeds de wettelijke tempel voor Israël. Jezus vervulde de wet door naar de tempel te gaan. Het lijkt er echter op dat Jezus de rest van het jaar in Galilea was. Ik wil niet dat je denkt dat Jezus nooit naar Jeruzalem ging. Hij ging erheen om de wet te vervullen.

Jezus kwam met zijn discipelen naar Jeruzalem op het moment dat Hij ter dood gebracht zou worden. Dit is wat er gebeurde:

“Toen zochten zij Hem te grijpen; maar niemand legde Hem de handen op, omdat Zijn ure nog niet gekomen was. En velen van het volk geloofden in Hem en zeiden: Wanneer Christus komt, zal Hij dan meer wonderen doen dan deze, die deze man gedaan heeft? De Farizeeën hoorden, dat het volk zulke dingen over hem murmureerde; en de Farizeeën en de overpriesters zonden officieren om hem te halen.” (Johannes 7:30-32)

De Farizeeën probeerden Jezus in Jeruzalem gevangen te nemen, maar elke keer mislukten ze.

“Toen kwamen de officieren bij de overpriesters en de Farizeeën en zij zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht? De officieren antwoordden: Nooit sprak een mens als deze. Toen antwoordden de Farizeeën: Zijt gij ook misleid? Heeft iemand van de heersers of van de Farizeeën aan Hem geloofd?” (Johannes 7:45-48)

De Farizeeën waren bang dat hun eigen soldaten Jezus hadden geloofd. Dit is blijkbaar het bewijs dat niemand van de hoge heersers in Jeruzalem in Jezus geloofde. Dit verifieert opnieuw dat de volgelingen van Christus allemaal Galileeërs waren.

“Maar dit volk, dat de wet niet kent, is vervloekt. Nikodemus zei tegen hen: (Hij, die ’s nachts tot Jezus kwam, was een van hen) Oordeelt onze wet over iemand, voordat zij hem hoort en weet wat hij doet? (Johannes 7:49-51)

Nicodemus nam het in feite voor Jezus op en zei: Jullie kunnen Hem niet veroordelen voordat jullie Hem gehoord hebben. Lees nu wat zij antwoordden:

“Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Zijt Gij ook van Galilea? Zoek en kijk, want uit Galilea komt geen profeet. En een ieder ging naar zijn eigen huis.” (Johannes 7:52-53)

Met andere woorden, zodra iemand (zelfs iemand uit Jeruzalem) suggereerde dat hij of zij op de een of andere manier in Jezus zou kunnen geloven, keken de Farizeeën hem onmiddellijk aan en vroegen: bent u een Galileeër? Opnieuw een bewijs dat praktisch iedereen die in Jezus geloofde een Galileeër was. De Farizeeën berispten Nicodemus door hem ervan te beschuldigen dat hij een Galileeër was. Ze zouden zelfs een van hun eigen mensen ervan beschuldigen een Galileeër te zijn, als hij ook maar een teken gaf van vriendschap met Jezus.

“En als zij Jeruzalem naderden, en te Bethfage kwamen, op den Olijfberg, zo zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: Gaat in het dorp tegenover u, en terstond zult gij vinden een ezel gebonden, en een veulen met haar; maakt ze los, en brengt ze tot Mij”. (Matteüs 21:1-2)

Christus reed op de ezel om de profetie te vervullen dat Hij laag en rijdend op een ezel Jeruzalem zou binnenkomen. Verderop in Matteüs lezen we

“En de menigte zeide: Dit is Jezus, de profeet van Nazareth in Galilea.” (Matteüs 21:11)

We zien hier dat de inwoners van Jeruzalem, toen ze Jezus zagen, Hem herkenden en Hem “de profeet van Nazaret uit Galilea” noemden.

“En Jezus ging de tempel van God binnen en verdreef allen die in de tempel verkochten en kochten, en Hij wierp de tafels van de geldwisselaars omver en de stoelen van hen die duiven verkochten, en Hij zei tegen hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal het huis van gebed genoemd worden, maar gij hebt het tot een hol van dieven gemaakt. En blinden en lammen kwamen tot Hem in de tempel, en Hij genas hen.” (Matteüs 21:12-14)

Dus, hier gooide Jezus opnieuw de tafels van de geldwisselaars omver, dit keer rijdend op een ezel. Eerder lazen we dat Hij blijkbaar vlak voor het Pascha naar binnen ging en de tafels van de geldwisselaars omver gooide.

Jezus deed wonderen in de tempel vlak voor Zijn gevangenschap en dood. Wanneer we door de hoofdstukken gaan die over de leerstellingen van Jezus gaan, komen we bij Matteüs 26, waarin het Laatste Avondmaal wordt beschreven.

“En als zij een lofzang gezongen hadden, gingen zij uit op de Olijfberg. En Jezus zeide tot hen: Deze nacht zult gij allen door Mij beledigd worden; want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Maar nadat Ik wederopgestaan ben, zal Ik u voorgaan in Galilea.” (Matteüs 26:30-32)

Jezus stond in Jeruzalem op het punt om ter dood gebracht te worden. Wat vertelde Hij Zijn discipelen? Hij vertelde hen dat Hij, zodra Zijn executie was voltrokken, terug zou gaan naar Galilea.

Jezus werd ’s nachts gevangen genomen door de Farizeeën en de volgende ochtend berecht.

“En hun gehele schare stond op en leidde Hem naar Pilatus. En zij begonnen hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben deze man gevonden, die het volk misleidt, en verbiedt Caesar schatting te geven, zeggende, dat hij zelf Christus een Koning is. En Pilatus vroeg hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het. Toen zeide Pilatus tot de overpriesters en tot het volk: Ik vind in deze man geen schuld. En zij waren des te heviger, zeggende: Hij wekt het volk op, onderwijzende in het ganse Jodendom, beginnende van Galilea tot hier.” (Lucas 23:1-5)

Merk op, in vers drie, dat Jezus niet zei dat Hij “koning van de Joden” was. Hij stemde er alleen mee in dat Pilatus Hem bij die titel had genoemd. Merk ook op dat zelfs de Farizeeën aan Pilatus toegaven dat Jezus’ bediening in Galilea begon en daarna naar Jeruzalem kwam.

“Toen Pilatus van Galilea hoorde, vroeg hij of de man een Galileeër was. En zodra hij wist, dat hij tot het rechtsgebied van herodes behoorde, zond hij hem naar Herodes, die toen zelf ook te Jeruzalem was.” (Lucas 23:6-7)

Velen vragen zich vaak af waarom Pilatus Jezus naar Herodes stuurde. Het was omdat Herodes de heerser van GaIilea was:

“In het vijftiende jaar van de regering van Tiberius Caesar nu was Pontius Pilatus gouverneur van Judea en Herodes tetrarch van Galilea…” (Lucas 3:1)

Jezus was een inwoner van Galilea en viel daarom onder de jurisdictie van Herodes. Herodes vond natuurlijk geen fout in Christus en stuurde Hem terug naar Pilatus. Het uiteindelijke proces moest in Jeruzalem plaatsvinden omdat Hij in Jeruzalem werd beschuldigd van de misdaad dat Hij had gezegd dat Hij de Zoon van God was. Vandaag de dag doen we natuurlijk hetzelfde; het proces wordt altijd gehouden waar de misdaad is gepleegd.

De ogenschijnlijke misdaad waarvan Jezus werd beschuldigd, vond dus plaats in Jeruzalem. Hij was echter, zoals hier blijkt, een inwoner van Galilea.

“Petrus nu zat buiten in het paleis; en er kwam een jonkvrouw tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus van Galilea. Maar hij verloochende voor allen, zeggende: Ik weet niet wat gij zegt… En toen hij in het voorportaal weggegaan was, zag een andere dienstmaagd hem, en zeide tot hen, die daar waren: Deze man was ook met Jezus van Nazareth. En weer ontkende hij met een eed: Ik ken die man niet. En na enige tijd kwamen zij tot hem, die bij hem stonden, en zeiden tot Petrus: Gij zijt zeker ook een van hen, want uw spraak verraadt u.” (Mattheüs 26:69-73). (Matteüs 26:69-73)

Hier zien we dat de spraak van de Galileeërs blijkbaar anders was dan die van de mensen in Jeruzalem. Petrus werd door zijn spraak herkend als een Galileeër. Dit voorval wordt opnieuw verteld in het tweeëntwintigste hoofdstuk van Lucas:

“En omstreeks de tijd van een uur na hem bevestigde een ander vol vertrouwen, zeggende: Voorwaar, deze man was ook met Hem, want hij is een Galileeër.” (Lucas 22:59)

Denk hier eens over na:

De mensen die Jezus gevangen hielden zeiden: deze man is een Galileeër, dat kunnen we zien aan zijn spraak en daarom, omdat hij een Galileeër is, moet hij een volgeling van Jezus zijn. Ik geloof dat het duidelijk is wat dit betekent, dat ALLEEN Galileeërs Jezus Christus volgden en dat ALLE Galileeërs Jezus Christus volgden. Heb je ooit nagedacht over de implicaties hiervan – dat niemand in Jeruzalem Zijn volgelingen waren? Zelfs Zijn ontvoerders zeiden: hier is een Galileeër – dat kunnen we zien aan Zijn spraak. Ik vraag me af hoeveel afstammelingen van die Galilese Israëlieten vandaag de dag aan hun spraak te herkennen zijn als anders dan de New Yorkse Joden, die afstammen van de Farizeeën. Ik denk dat veel van hen dat kunnen. Hetzelfde raciale verschil heerst nog steeds. Je kunt de Israëlieten nog steeds onderscheiden van de afstammelingen van de Farizeeën.

Jezus werd toen voor Pilatus gebracht, veroordeeld, teruggegeven aan de Farizeeën en gekruisigd.

In Lucas 23 vinden we Jezus aan het kruis:

“En al zijn bekenden en de vrouwen, die Hem van Galilea gevolgd waren, stonden op een afstand en zagen deze dingen.” (Lucas 23:49)

Na de dood van Christus kwam Jozef het lichaam opeisen en begroef Hem. Dan lezen we:

“En ook de vrouwen, die met Hem gekomen waren van Galilea, volgden Hem na, en zagen het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd was. En zij keerden weder, en bereidden specerijen en zalven, en rustten den sabbatdag naar het gebod.” (Lucas 23:55-56)

Zijn lichaam werd volgens de gewoonte verzorgd door de vrouwen uit Galilea. In het achtentwintigste hoofdstuk van Mattheüs staat een beschrijving van de gebeurtenissen na de opstanding en de ontdekking van het lege graf:

“En de engel antwoordde en zeide tot de vrouwen: Vreest niet, want ik weet, dat gij Jezus zoekt, die gekruisigd is. Hij is hier niet, want Hij is opgestaan, zoals Hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar de Heer lag. En ga snel heen en vertel zijn discipelen dat Hij is opgestaan uit de dood; en zie, Hij gaat voor u uit naar Galilea; daar zult gij Hem zien; zie, Ik heb het u gezegd. En zij vertrokken snel van het graf met vrees en grote blijdschap, en renden om zijn discipelen het woord te brengen. En toen zij gingen om het aan zijn discipelen te zeggen, zie, Jezus kwam hen tegemoet, zeggende: Allen zij gegroet. En zij kwamen en hielden Hem bij de voeten en aanbaden Hem. Toen zeide Jezus tot hen: Weest niet bevreesd; gaat heen, zeg tot mijn broeders, dat zij Galilea ingaan, en daar zullen zij Mij zien.” (Mattheüs 28:5-10)

Waar zou Jezus voor het eerst aan Zijn discipelen uit Galilea verschijnen na Zijn opstanding? Niet in Jeruzalem of Judea, maar in Galilea. Aan het einde van het boek Mattheüs lezen we:

“Toen gingen de elf discipelen weg naar Galilea, naar een berg waar Jezus hen had aangewezen. En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem; maar sommigen twijfelden. En Jezus kwam en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan heen en onderwijst alle volken, doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hen onderhouden alles wat Ik u bevolen heb en zie, Ik ben met u tot aan de voleinding der wereld. Amen.” (Mattheüs 28:16-20)

Is dat niet geweldig! Jezus, de Galileeër gaf de grote opdracht aan Zijn Galileese discipelen in Galilea. Is het niet vreemd dat we vandaag de dag, als we aan Jezus en Zijn bediening denken, bijna altijd aan de stad Jeruzalem denken? Toch vond er maar heel weinig plaats in Jeruzalem, behalve Jezus’ dood en opstanding, en een zekere mate van genezing in de tempel.

Na de opstanding begint in het boek Handelingen het verhaal van de kerk. In hoofdstuk 1 lezen we over de hemelvaart, nadat Jezus hen over de dingen van het koninkrijk heeft verteld:

“En terwijl zij standvastig naar de hemel keken terwijl Hij opging, zie, stonden er twee mannen bij hen in witte kleding; Die ook zeiden. Gij Galilese mannen, waarom staat gij naar de hemel te staren? Deze zelfde Jezus, die van u opgenomen is in de hemel, zal komen zoals gij Hem in de hemel hebt zien gaan.” (Handelingen 1:10-11)

De boodschappers die naast de discipelen stonden, toen Jezus opsteeg naar de hemel, noemden die gelovigen “gij mensen van Galilea”.

“Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg die Olivet genoemd wordt, welke van Jeruzalem een sabbatdagreis is.” (Handelingen 1:12)

De discipelen gingen terug naar Jeruzalem zoals opgedragen door Jezus in vers 8, waar Hij hen vertelde:

“Maar gij zult kracht ontvangen, nadat de Heilige Geest over u gekomen is; en gij zult van Mij getuigen, beide te Jeruzalem. en in geheel Judrea, en in Samaria, en tot het uiterste der aarde.” (Handelingen 1:8)

Hun bediening na Jezus’ dood en opstanding zou in Jeruzalem beginnen. In het tweede hoofdstuk van Handelingen waren de discipelen in de stad Jeruzalem, het begin van wat wij het tijdperk van de Gemeente noemen.

“En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest hun gaf uit te spreken… Zie, zijn zij niet allen, die spreken, Galileeërs?” (Handelingen 2:4 & 7)

Wie spraken in andere talen? De eerste christenen van de Heilige Geest waren Galileeërs. De volgende keer dat iemand je vertelt dat de discipelen van Jezus allemaal Joden waren, zeg hem dan dat hij Handelingen 2:7 moet lezen, zodat hij zelf kan zien dat de discipelen die de doop van de Heilige Geest kregen, allemaal Galileeërs waren.

De vroege gemeente begon in Jeruzalem, en daarna in Judea en Samaria, en verspreidde zich later naar de uiteinden van de aarde. Ze werd gedragen door Galileeërs. In Handelingen tien lezen we over Petrus en Cornelius in Caesarea:

“Petrus opende zijn mond en zei. Voorwaar, ik zie dat God geen aanzien des persoons heeft: Maar in alle volken worden zij die Hem vrezen en gerechtigheid doen bij Hem aangenomen. Het woord, dat God tot de kinderen Israëls gezonden heeft, predikende den vrede door Jezus Christus; (Hij is de Heer van allen) Dat woord, zeg ik, weet gij, hetwelk in geheel Judea is verkondigd, en begonnen is van Galilea af, na den doop, dien Johannes verkondigd had”. (Handelingen 10:34-37)

Het bovenstaande is een verificatie door Petrus dat de bediening in Galilea begon.

“Hoe God Jezus van Nazareth gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht; die rondging om goed te doen en allen te genezen die door de duivel verdrukt werden; want God was met Hem. En wij zijn getuigen van alles wat Hij gedaan heeft, zowel in het land der Joden als in Jeruzalem, die zij gedood en aan een kruis gehangen hebben” (Handelingen 10:38-39).

Galilea wordt dus herinnerd vanwege het onderwijs en de genezing, en Jeruzalem wordt herinnerd vanwege de kruisiging, de dood en de wederopstanding van Jezus Christus.

Jezus wordt in het boek Handelingen zeven keer “Jezus van Nazareth” genoemd, waaronder Handelingen 22:8, waarin Jezus Paulus in de eerste persoon aanspreekt en over zichzelf zegt: “Ik ben Jezus van Nazareth.”

Is het niet vreemd dat we tegenwoordig van de kerken alleen maar horen dat Jezus een Jood is? Toch wordt Hij in het Nieuwe Testament talloze keren een Galileeër, een Nazareeër en Jezus van Nazareth genoemd. Het dertiende hoofdstuk van Handelingen bevat de laatste vermelding van het woord “Galileeër” in het Nieuwe Testament. In dit geval is Paulus bekeerd en predikt hij:

“Toen stond Paulus op en wenkte met zijn hand en zei: Mannen van Israël, en gij die God vreest, geef gehoor…” (Handelingen 13:16)

“En als zij vervuld hadden al wat van hem geschreven was, namen zij hem van de kruis en legden hem in een grafkelder. Maar God wekte Hem op uit de doden: En Hij werd vele dagen gezien door hen, die met Hem opkwamen van Galilea naar Jeruzalem, die Zijn getuigen zijn voor het volk.” (Handelingen 13:29-31)

Op basis van deze zin in vers 29 zouden we bijna aannemen dat alleen Galileeërs Jezus na Zijn opstanding zagen, tijdens de veertig dagen dat Hij hen onderwees. De manier waarop het woord “Galilea” hier wordt gebruikt zou impliceren dat Jezus Zichzelf na Zijn opstanding alleen aan Galileeërs liet zien.

Vandaag de dag zijn er natuurlijk geen Galileeërs in de wereld. Ken jij iemand die tot de Galileeërs behoort? Misschien is de reden dat je die niet kent wel dat er een naamsverandering heeft plaatsgevonden.

“Toen vertrok Barnabas naar Tarsus, om Saul te zoeken: En toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. En het geschiedde, dat zij zich een gans jaar met de gemeente vergaderden, en veel volk onderwezen. En de discipelen werden eerst in Antiochië christenen genoemd.” (Handelingen 11:25-26)

Hier zien we dat ze hun naam Galileeërs kwijtraakten (waarmee ze tijdens Jezus’ leven en bediening door iedereen bekend stonden), en in plaats daarvan werden ze Christenen genoemd.

Waar zouden deze Israëlitische afstammelingen van Galileeërs vandaag de dag te vinden zijn? Ze zouden zich moeten bevinden onder de mensen die hun nieuwe naam, Christenen, dragen!

Galileeërs, geen Joden, werden christenen!

Het is belangrijk dat we ons realiseren dat de leer dat Jezus een Jood was en dat de discipelen Joden waren, vals is.

Misschien hebben de vijanden van Christus ons voor de gek kunnen houden door ons niet te wijzen op de ware betekenis of identiteit van het woord Galileeër.

(1) Ten eerste woonde Jezus in Nazareth, in Galilea, dus werd Hij een Nazareeër genoemd. Zijn jeugd bracht hij grotendeels door in Galilea. De uitzonderingen zijn Zijn jaarlijkse bezoeken aan Jeruzalem tijdens het Pascha, de tijd dat Hij twaalf was en werd achtergelaten in de tempel, en, mogelijk, de tijd die Hij in Engeland doorbracht (volgens de traditie, niet de Schrift).

(2) Totdat Hij een jonge man van dertig was, bracht Hij blijkbaar het grootste deel van zijn leven in Galilea door. Hij werd gedoopt in de Jordaan van Judea; Hij werd verzocht in de woestijn van Judea, maar Hij begon te prediken in Galilea. Zijn eerste wonder was in Galilea.

(3) Jesaja had voorspeld dat Hij in Galilea aan Israël geopenbaard zou worden, wat Hij ook deed. Israël geloofde in Hem in Galilea. Hij koos zijn discipelen in Galilea. Toen Hij één keer per jaar naar Jeruzalem ging, verrichtte Hij enkele wonderen en genezingen en gaf Hij onderricht, maar Hij verrichtte ook de enige daad van woede die in de Bijbel is vastgelegd in Jeruzalem, toen Hij de geldwisselaars uit de tempel wierp.

(4) De Farizeeën noemden een van hen spottend “Galileeër” toen hij gunstig over Jezus sprak. Jezus sprak alleen over Jeruzalem als de plaats van Zijn dood en opstanding. Toen Hij Zijn discipelen over die dood en opstanding vertelde, vertelde Hij hen daarna dat Hij hen in Galilea zou zien.

(5) Toen Hij gevangen werd gehouden, verdachten Zijn vijanden Petrus ervan een volgeling te zijn, simpelweg omdat Petrus een Galileeër was. De anderen van Zijn volgelingen die Hem zagen sterven worden geïdentificeerd als Galileeërs. Na Zijn opstanding vertelde Hij de vrouwen dat Hij Zijn discipelen in Galilea zou ontmoeten, wat Hij ook deed.

(6) Bij Zijn hemelvaart noemden de engelen Zijn discipelen: “Gij mannen van Galilea.” Met Pinksteren werden alle discipelen die in tongen spraken geïdentificeerd als Galileeërs en als Jezus’ getuigen.

Ja, het getuigenis begon in Jeruzalem, maar de getuigen werden geïdentificeerd als Galileeërs. Sommigen vragen zich misschien af: waarom begon het getuigenis in Jeruzalem? Waarom getuigde Jezus en deed hij enkele wonderen in Jeruzalem? En waarom begonnen de discipelen uit Galilea hun bediening in Jeruzalem? Het antwoord is te vinden in het vijftiende hoofdstuk van Johannes. Dit hoofdstuk maakt deel uit van een lange leerrede van Jezus Christus aan de discipelen, vóór Zijn gevangenschap en dood. Toen Hij sprak over waarom Hij naar Jeruzalem was gekomen, zei Jezus onder andere:

“Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, hadden zij geen zonde gehad; maar nu hebben zij geen mantel voor hun zonde.” (Johannes 15:22)

Het was noodzakelijk (in Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid) dat Christus getuigde, getuige was, wonderen deed en Zijn dood en opstanding voltrok in de aanwezigheid van de vijanden van Israël (de Joodse Farizeeën), zodat zij “geen mantel (of excuus) voor hun zonden” zouden hebben. Ze moesten getuige zijn van het teken waarvan Jezus Christus zei dat de Farizeeën het zouden krijgen; dat is Zijn dood, drie dagen in het graf en Zijn opstanding.

Maar afgezien van deze gebeurtenissen in Jeruzalem en natuurlijk het uitwerpen van de geldwisselaars uit de tempel, bracht Jezus Zijn tijd door in Galilea, als een Galileeër. Hij getuigde voor Galileeërs, Zijn volgelingen waren Galileeërs en er werd naar Hem verwezen als een Galileeër.

Ik hoop en bid dat deze informatie door jou gebruikt kan worden om je te helpen begrijpen dat wanneer je verteld wordt dat Jezus een Jood was en dat Zijn discipelen Joden waren, er geen basis in de Schrift is voor deze bewering.

Bestudeer de oorsprong van deze mensen – wie ze waren en waar ze vandaan kwamen – en wat Jezus deed tijdens Zijn aardse bediening en waar Hij dat deed. Moge God deze studie gebruiken om ons een beter begrip te geven terwijl we Jezus Christus, de Galileeër, aanbidden.

Abonneer dan nu op onze nieuwsbrief

en ontvang deze in jouw mailbox!

Abonneer nu!

Meer informatie

>