We hebben de duivel nog niet veel “krediet” gegeven, tot nu toe. U zult echter spoedig zien dat hem wel iets toekomt. Het probleem is niet zozeer wat de duivel “toekomt”, maar wat de duivel is. Ik ben van plan een bijbelse duivel te identificeren die God ons heeft gegeven.
De volgende passage wordt gebruikt om de doctrine van een grote gevallen engel te ondersteunen, die volmaakt was in de hemel totdat hij vol ongerechtigheid werd uitgeworpen:
“In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en prasem, turkoois, chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malachiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werdt, waren zij gereed. Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven: gij waart op de heilige berg der goden, wandelend te midden van vlammende stenen. Onberispelijk waart gij in uw wandel, vanaf de dag dat gij geschapen werdt totdat er onrecht in u werd gevonden: door uw uitgebreide handel zijt gij vervuld geraakt met geweldenarij en kwaamt gij tot zonde. Van de berg der goden verbande Ik u en deed u weg, gij beschuttende cherub, van tussen de vlammende stenen.” Ezechiël 28:13-16
Op dit punt hebben veel mensen dit schepsel veranderd in een supernatuurlijke aartsengel. Zij lezen en begrijpen vers 12 niet:
“Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt de Here HERE: Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon.” Ezechiël 28:12
Dit richt zich tot een koning van een historische stad genaamd, Tyrus (de Latijnse spelling van Tyrus). God gebruikt beschimpend sarcasme zoals Hij deed toen Hij sprak tot de koning van Babylon, in Jesaja 14. God zegt tegen de koning van Tyrus: “Je denkt dat je groot bent, vol van schoonheid en wijsheid en kostbare stenen.” Wij erkennen dat wanneer Hij spreekt over “de veelheid van uw koopwaar”, Hij bedoelt een grote, handelsstad. Uit de geschiedenis weten we dat Tyrus letterlijk het New York van de oostelijke Middellandse Zee was. Het dreef handel met alle naties in dat deel van de wereld en was zeer welvarend geworden.
God noemt deze koning van Tyrus zelfs een “gezalfde cherub”. Het is niet per se verkeerd om een man zo te noemen. In Jesaja 45 noemt God koning Cyrus van Perzië “de gezalfde des Heren”. Dat maakt Cyrus niet tot een engelachtig wezen. Wij erkennen dat God, volgens Daniël, Degene is die mensen in machtsposities plaatst. God maakt mensen tot koningen of heersers, dus de koning van Tyrus was gezalfd door God, net zoals Saul en David dat waren. Dat maakt geen enkele koning tot een aartsengel of Satan. Als we het begin van de profetie lezen, zullen we zien dat dit waar is.
“Het woord des HEREN kwam tot mij: Gij, mensenkind, hef een klaaglied aan over Tyrus, en zeg tot Tyrus, dat gelegen is aan de toegangen tot de zee, dat als de koopstad der volken op vele kustlanden handel drijft: zo zegt de Here HERE: Tyrus, gij dacht: volmaakt schoon ben ik.” Ezechiël 27:1-3
Let op, helemaal in het begin zegt God dat het Tyrus is dat zegt dat het mooi is. Dus, wanneer Hij bij het laatste deel van de profetie komt, is het logisch dat God satire gebruikt, of beschimping, zoals Hij deed in Jesaja 14. In Jesaja ontdekten we dat Lucifer niet echt een engelenwezen was, maar dat hij de koning van een grote stad was.
“Midden in zee lag uw gebied, uw bouwmeesters maakten u van een volkomen schoonheid.” Ezechiël 27:4
Tyrus was gebouwd op een eiland, waardoor het “in het midden van de zee” lag. Het stond bekend als een grote en mooie stad.
“Schepen van Tarsis brachten u de koopwaar aan. Volgeladen en zwaar bevracht laagt gij midden in de zee. Op wijde wateren brachten u uw roeiers; de oostenwind verbreekt u midden in zee. Uw rijkdom en uw waren, uw koopwaar, uw schepelingen en matrozen, uw scheepstimmerlieden en handelaars, en al uw krijgslieden die zich op u bevinden, ja heel de bemanning die aan boord is, weg zinken zij in het hart van de zee, op de dag van uw ondergang.” Ezechiël 27:25-27
Een deel van de verwoesting van Tyrus kwam uit het oosten. Tyrus werd verwoest door Alexander de Grote. Hij en zijn mannen haalden de stad steen voor steen uit elkaar – en wierpen die stenen in de zee. De overblijfselen van Tyrus zijn er nog steeds voor de mensen om te zien.
God spreekt over Tyrus en zijn heersers in Ezechiël 27 en 28. Hij heeft het niet over een of ander engelenwezen en toch worden de verzen 13 tot en met 19 van Ezechiël 28 gebruikt om die leer te onderwijzen. De zinsnede, die gevonden wordt in Ezechiël 28:13 (“gij zijt in Eden, de hof van God geweest”), is deel van het probleem. Zij die onderwijzen over een bovennatuurlijk engelenwezen dat Satan heet, zeggen dat dit vers spreekt over de slang uit Genesis, hoofdstuk drie.
In 2 Koningen 19, valt Assyrië Israël aan. “Dan lezen we dat God de legers van Assyrië vernietigde. Maar, in vers 11, beschimpt de koning van Assyrië Hizkia, de koning van Israël:
“Zie, gij zelf hebt gehoord wat de koningen van Assur met alle landen gedaan hebben door ze met de ban te slaan; zoudt gij dan gered worden? Hebben soms de goden der volken die mijn vaderen vernietigd hebben, hen gered: Gozan, Haran, Resef en de bewoners van Eden in Telassar?” 2 Koningen 19:11-12
Wat is Eden hier? Het is een stad in Mesopotamië, die veroverd was door Assyrië. Archeologen hebben oude tabletten opgegraven waar de Assyrische koning zijn gegevens op bijhield, en zij hebben ontdekt dat er een stad was die door de Assyriërs Betadene werd genoemd. In het Hebreeuws zou de naam Betheden of het Huis van Eden zijn.
Laten we teruggaan naar Ezechiël 27:
“De kooplieden van Seba en Rama dreven handel met u: het fijnste van alle specerijen, allerhande edelgesteente en goud leverden zij voor uw waren. Haran, Kanne en Eden de kooplieden van Seba, Assur, Kilmad dreven handel met u.” Ezechiël 27:22-23
De kooplieden, van de stad genaamd Eden, dreven handel in de stad Tyrus. Dus, wanneer we lezen over deze koning van Tyrus als zijnde “in Eden, de hof van God,” betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat een sterfelijke koning (waarvan God voorspelde dat hij in Tyrus zou sterven) vroeger in de hof van Eden was, waar Adam en Eva waren. Het kan een stad zijn geweest of een gebied dat nog steeds Eden heet, dat mogelijk naar het oude Eden was genoemd.
Enkele jaren geleden heb ik een studie gedaan naar de ligging van de tuin van Eden. Ik kwam tot de conclusie dat de tuin van Eden het gehele gebied omvatte dat wij vandaag de dag kennen als Saoedi-Arabië en het gehele gebied tot aan het noorden van Turkije (waar men beweert dat de Ark van Noach zich zou kunnen bevinden); en van bijna de kust van de Middellandse Zee tot aan het uiterste oostelijke deel van de vallei van de Eufraat. Dat is een enorm groot gebied vergeleken met wat veel mensen denken van Eden. Het grootste deel van de handel die de stad Tyrus, of de koning van Tyrus, zou hebben gedreven, zou zich hebben bevonden in wat vroeger de hof van Eden was.
Als we vers twee van Ezechiël 28 lezen, zien we dat God het over een sterfelijk mens heeft:
Mensenkind, zeg tot de vorst van Tyrus: Zo zegt de Here God: Omdat uw hart hoog verheven is, en gij gezegd hebt: Ik ben een god, ik zit op de zetel Gods, in het midden der zeeën; toch zijt gij een mens, en geen God, hoewel gij uw hart stelt als het hart van God: Ezechiël 28:2
“daarom, zie, Ik breng vreemdelingen over u, de gewelddadigste der volken; die zullen hun zwaarden trekken tegen de luister van uw wijsheid en uw glans ontwijden.” Ezechiël 28:7
Kunt u zich voorstellen dat mannen of naties tegen Satan, deze grote aartsengel, zouden komen en hem met zwaarden zouden doden? Echter, Alexander de Grote, die mannen van vele verschillende naties meebracht, kwam tegen de stad Tyrus met zwaarden en vernietigde haar. Deze hele profetie, beschreven in enigszins allegorische termen, gaat over de vernietiging van een sterfelijke koning en een wereldlijke stad.
We zijn nu onze laatste passage in het Oude Testament kwijt waar we de Satan van de kerken hadden kunnen redden. Hij bestaat eenvoudig niet in de bladzijden van het Oude Testament.
Wat verzocht Jezus?
Nu komt de uitdaging. We hebben 800 van de 1000 bladzijden van mijn Bijbel onderzocht en we hebben de Satan van de kerken niet gevonden. Hoe zit het met de laatste 200 pagina’s? We zullen een flink aantal passages in het Nieuwe Testament overslaan waar het woord “duivel” of “Satan” wordt gebruikt, omdat er veel meer passages zijn dan in het Oude Testament. Maar we zullen er genoeg lezen, zodat we kunnen vaststellen wat de Bijbelse duivel werkelijk is.
Laten we beginnen met een zeer moeilijke passage. Het is de eerste plaats in het Nieuwe Testament waar het woord “duivel” wordt gevonden:
“Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel. En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem.” Mattheüs 4:1-11
Elke plaats in het Nieuwe Testament waar je het woord “Satan” leest, komt van het Griekse woord “satanas,” dat komt van het Chaldeeuwse woord “sawtawn.” Het is geen nieuw woord, het is een vertaling. We hebben in het Oude Testament gezien dat het Chaldeeuwse woord “sawtawn” “tegenstander” betekende. Het was niet echt een naam. Dus in vers negen moet God zeggen: “Ga weg, tegenstander.”
Om te begrijpen wat deze duivel was, kunnen we misschien beter ons geheugen opfrissen over wat Jezus eigenlijk is. Als we de aard van Jezus kunnen begrijpen, kunnen we misschien deze duivel begrijpen.
“Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen.” Hebreeën 2:16-17
Dus, Jezus werd een mens, gemaakt als Zijn Israëlitische broeders. Paulus vertelt ons dat Jezus een mens werd, zodat Hij het werk kon doen dat Hij geacht werd te doen.
“Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen.” Hebreeën 2:18
Het was noodzakelijk dat Jezus verzocht werd, zodat Hij op Zijn beurt troost kon geven aan de mens die ook verzocht werd.
“Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.” Hebreeën 4:14-16
Paulus zegt dat Jezus Christus kwam in de gestalte van het zaad van Abraham, letterlijk. Hij kwam als mens, zodat Hij in alle opzichten verzocht kon worden, en werd, zoals wij. Laten we Jacobus herlezen over hoe de mens in verzoeking wordt gebracht:
“Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word van Godswege verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking. Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte. Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort.” Jakobus 1:13-15
Waardoor werd Jezus verzocht? Als Christus aan een mens gelijk was geworden, dan werd Hij verzocht door dezelfde gevoelens en begeerten die mensen hebben. Jakobus gebruikt de term “lust”. Ons probleem bij het begrijpen hiervan is dat de moderne betekenis van het woord “seksuele lust” is. Maar dat was 300 jaar geleden niet zo. Lust en begeerte zijn, letterlijk, synoniemen. De honger die we hebben is een “lust”, die we vervolgens vervullen door te eten. Als het een lust is die ons tot zonde leidt, dan is het verkeerd. Maar lust zelf, in de betekenis van het woord 300 jaar geleden, is niet noodzakelijkerwijs zonde.
Jezus had honger. Honger of eetlust is een verlangen, een lust, in de betekenis van het woord 300 jaar geleden. Hij wilde eten. Daarom was het de verleiding van de honger die zei: “maak van deze stenen brood.”
Jezus wist ook, dat God Hem zou beschermen. Hij had het fysieke risico van verwonding kunnen nemen, maar in plaats daarvan zei Hij dat Hij God niet zou verleiden. Mannen geven vaak toe en nemen fysieke risico’s omdat ze zeggen: “Oh, ik ben een Christen en God zal mij beschermen.” Dan gebeurt er iets. Waarom gebeurde het? Omdat zij toegaven en God in verzoeking brachten door een risico te nemen dat zij niet hadden moeten nemen.
Jezus, wetende wie Hij was, en wat Hij was, wist dat Hij met Zijn intelligentie macht over de mensen kon verkrijgen. Wij herkennen in andere mensen een lust, een verlangen naar macht. Wij hebben politici en wereldleiders die hebben toegegeven aan deze lust of verlangen naar macht en zij zijn zondaars geworden. Ik denk niet dat ik de Schriften te ruim interpreteer als ik zeg dat Jezus deze gevoelens en kennis in Zijn lichaam had, want Paulus zegt in Hebreeën: “Hij werd verzocht zoals wij.” De begeerten of de verlangens of de gedachten van het vlees kwamen tot Hem, net zoals tot ons. Als Zijn vlees Hem anders geen verzoeking bood, wat voor heerlijkheid zou het dan zijn dat Jezus de verzoeking kon weerstaan en wij in de Bijbel kunnen lezen dat Hij niet zondigde? Deze gedachten en begeerten moesten tot Jezus komen opdat Hij zou vervullen wat geschreven stond. Dus deze duivel die Jezus in de woestijn verzocht was precies wat Jakobus zegt dat ons verleidt: de begeerten van het vlees.
Duivels in het Nieuwe Testament
Laten we meer passages lezen waarin het woord “duivel” voorkomt. We zullen ze moeten lezen afgewisseld met de passages over Satan, omdat ze in het Nieuwe Testament moeilijk te scheiden zijn.
Het woord “duivel” in het Nieuwe Testament komt van twee Griekse woorden. Het ene woord is “diabolos” en het andere is “daimonion”, waar wij ons woord “demon” van krijgen – hoewel het in het Engels van 300 jaar geleden met “devil” vertaald wordt. Deze woorden worden in het Nieuwe Testament met “duivel” of “duivels” vertaald.
Mattheüs, hoofdstuk vier, zegt dat Jezus verzocht werd door “diabolos,” en Hij noemde hem “Satan,” of, letterlijk, Zijn “tegenstander”. De begeerten en verlangens van ons vlees zijn een tegenstander voor ons. Zij zijn de tegenstanders die proberen ons op de verkeerde weg te leiden, terwijl wij proberen Gods Woord te lezen en Gods Geest te volgen om op de juiste weg geleid te worden.
Een doctrine van de Farizeeën
Laten we naar Mattheüs vier gaan, na Jezus’ verzoeking door de “duivel”, en Zijn overwinning op die verzoeking:
En Jezus trok rond in geheel Galilea, onderricht gevend in hun synagogen, en predikende het evangelie van het koninkrijk, en genezende allerlei ziekten en allerlei kwalen onder het volk. En zijn roem ging uit over geheel Syrië; en zij brachten tot hem alle zieken, die door verscheiden ziekten en kwellingen bevangen waren, en die van duivelen bezeten waren, en die krankzinnig waren, en die de verlamming hadden; en hij genas hen. Mattheüs 4:23-24
De volgende passage vertelt over een kwelling die veroorzaakt werd door “een duivel”:
“En Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk. En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrie; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen.” Mattheüs 9:32-33
“Maar de Farizeeen zeiden: Door de overste der boze geesten drijft Hij de geesten uit.” Mattheüs 9:34
Wie brengt de leer naar voren dat er een hoofdduivel is? Deze leer komt van de Farizeeën. Dit voorval is ook opgetekend in hoofdstuk drie van Marcus:
“En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren, zeiden: Hij heeft Beelzebul, en door de overste der boze geesten drijft Hij de geesten uit.” Markus 3:22
Hier beschuldigen de schriftgeleerden Jezus ervan te handelen in de macht van wat zij noemden een “prins der duivelen”. Dit is weer die leer, dat er een grote bovennatuurlijke duivel is. Jezus antwoordt:
“En Hij riep hen tot Zich en sprak tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan de satan uitdrijven?” Markus 3:23
Lucas elf vertelt ditzelfde verhaal, maar het is een iets langere versie.
“En Hij was bezig een boze geest uit te drijven en deze was stom. En het geschiedde, toen de geest uitgevaren was, dat de stomme sprak. En de scharen verwonderden zich. Doch sommigen van hen zeiden: Door Beelzebul, de overste der boze geesten, drijft Hij de geesten uit.” Lucas 11:14-15
Wij hebben in andere verslagen gezien, dat het de schriftgeleerden en de Farizeeën waren, die deze theorie of doctrine naar voren brachten, dat Jezus door een of andere opperste duivel werkte.
En anderen, Hem verzoekende, zochten van Hem een teken uit de hemel. Maar Hij, hun gedachten kennende, zeide tot hen: Elk koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt te gronde gericht; en een huis, dat tegen een huis verdeeld is, wankelt. Indien ook Satan tegen zichzelf verdeeld is, hoe zal zijn koninkrijk standhouden? Want gij zegt, dat ik door Beëlzebub duivelen uitdrijf. En indien ik door Beëlzebub duivelen uitdrijf, door wie doen uw zonen dat dan? Daarom zullen zij uw rechters zijn. Maar als ik met de vinger Gods duivelen uitdrijf, dan is ongetwijfeld het koninkrijk Gods over u gekomen. Lucas 11: 16-20
Jezus geeft aan welke macht het is die de kwellingen van deze mensen wegneemt. Het is Gods macht, die een einde maakt aan de macht van de “duivels” over ieder mens. Maar als u de andere verwijzingen hiernaar leest, zult u zien dat de enigen in het Nieuwe Testament die met de theorie of de leer komen dat er een hoofdman, of vorst, van de duivels is, de schriftgeleerden en Farizeeën zijn of de mensen die tegen Jezus Christus gekant waren.
Verleiding: Natuurlijk – niet bovennatuurlijk
Er zijn nog veel meer verwijzingen naar het uitdrijven van “diabolos,” of deze duivels. We zullen ze niet allemaal lezen omdat het er zo veel zijn. Ze volgen een algemeen patroon van iemand die door iets wordt getroffen en dan komt Jezus of een van de discipelen langs en verdrijft, of dooft, deze kwelling. Dit wordt “het uitdrijven van duivels” genoemd.
“Toen Hij des morgens vroeg op de eerste dag der week opgestaan was, verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, van wie Hij zeven boze geesten uitgedreven had.” Markus 16:9
Daarna verscheen Jezus aan de discipelen en zei tegen hen:
“Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.” 16:17-18
Dus het uitdrijven van duivels, of “diabolos,” zou een teken zijn na de prediking van allen die geloven. Wees een beetje voorzichtig met het letterlijk nemen van sommige van deze dingen. Er staat: “zij zullen slangen oppakken.” Er zijn mensen die geloven dat je ratelslangen kunt oppakken zonder gewond te raken, omdat dat hier staat. Maar de slang hier is een tegenstander. Je zult in staat zijn, je tegenstanders overwinnend te weerstaan. Breng God niet in verzoeking door het oppakken van giftige slangen of door het drinken van carbolzuur of een of ander gif. U zou vallen voor wat Jezus niet viel – Zichzelf neerwerpen omdat God Hem zou redden. Zelfs Jezus, met de kracht die Hij van God had, omdat Hij een mens was, nam geen fysieke risico’s en verleidde God niet. Wees dus voorzichtig met de betekenis van deze verzen. We bestuderen hier geen letterlijke giftige slangen of het drinken van dodelijke dingen, maar eerder figuren van deze dingen. Laten we dus ons gezonde, gewone verstand gebruiken. Laten we oppassen dat we niet bezwijken voor de begeerten van het vlees, de verlangens, de vreemde dingen die in ons opkomen en die niet per se zonde zijn. Maar als we er aan toegeven, zoals Jakobus zegt, dan brengt dat wel zonde.
In de eerste tien verzen van 1 Korintiërs, hoofdstuk tien, verhaalt Paulus van de Israëlitische geschiedenis. Dan herinnert hij de Israëlieten eraan:
“Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle. Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.” 1 Korintiërs 10:11-13
Na de geschiedenis van Israël te hebben gegeven, dat in de woestijn in verzoeking werd gebracht en voor die verzoeking bezweek, waarschuwt Paulus ons om dat niet te doen. Hij wijst erop dat wij in verzoeking zullen komen, zoals alle mensen, maar God geeft ons een uitweg.
“Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij! Ik spreek immers tot verstandige mensen; beoordeelt dan zelf, wat ik zeg. Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het een brood is, zijn wij, hoe velen ook, een lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood. Ziet, hoe het gaat bij het Israel naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar? Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is? Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. Gij kunt niet de beker des Heren drinken en de beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben en aan de tafel der boze geesten.” Corinthiërs 10:14-21
Ik citeerde die lange passage om aan te tonen dat Paulus het over verzoeking had, en hij verwees ernaar als “het aanbidden van afgoden”. Hier, net als in het Oude Testament, worden duivels synoniem gemaakt met afgoden. Zij zijn iets dat men aanbidt wat niet van God is.
Denk nog eens na over deze verzen:
Nu ga ik de passages die we aan het begin van deze studie lazen opnieuw citeren en er enkele opmerkingen bij maken. Misschien ziet u nu beter wat die duivel is, dan toen we ze de eerste keer lazen.
In hoofdstuk vier van Efeziërs vertelt Paulus christenen hoe ze moeten handelen:
“Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander. Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet: de zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan; en geeft de duivel geen voet. Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan mededelen aan de behoeftige.” Efeziërs 4:25-28
Merk op dat Paulus zei dat ze moesten ophouden met zondigen. Geef geen plaats aan de duivel of aan de begeerten van het vlees – aan de zonde.
“en een dienstknecht des Heren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, geduldig, met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestraffende. Het kon zijn, dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren en, ontnuchterd, zich te wenden tot de wil van Hem, losgekomen uit de strik des duivels, die hen gevangen hield.” 2 Timotheüs 2:24-26
Er had ook kunnen staan dat zij gevangen worden genomen door toe te geven aan de begeerten van het vlees, de strik van de duivel?
“Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren.” Hebreeën 2:14-15
Deze duivel heeft de macht van de dood, of brengt de dood. In het Nieuwe Testament is het de zonde die de macht heeft de dood te brengen. Zou in Hebreeën 2:14 gelezen kunnen zijn dat Jezus door de dood de begeerten van het vlees vernietigd heeft? Het zijn de begeerten van het vlees, of het verlangen om te zondigen, die de dood veroorzaken.
In hoofdstuk vier van Jakobus lezen we:
“Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt.” Jakobus 4:7-8
Wij moeten de duivel weerstaan, of de begeerten of verlangens van het vlees die tot zonde leiden.
Vernedert u dan onder de machtige hand van God, opdat Hij u te zijner tijd verhoogt:
“Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten.” 1 Petrus 5:6-9
We lezen in Paulus dat alle mensen verzocht worden. Wij hebben dezelfde verdrukkingen. Wat zijn deze verdrukkingen? Ze zijn van de duivel: de begeerten van het vlees.
“wie de zonde doet is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.” 1 Johannes 3:8
Met andere woorden, wie de zonde doet, geeft plaats aan de begeerten, die de zonde voortbrengen. Christus is geopenbaard om een einde te maken aan de zonde. Hij kwam om de begeerten van het vlees te vernietigen. Een verder bewijs hiervan wordt gevonden in het evangelie van Johannes:
“De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” Johannes 1:29
Het is het Lam Gods dat de duivel wegneemt, of de vorst van de wereld.
Wat is de prins van de wereld? Wat is datgene wat heerst over de mensen in de wereld? Het is de begeerte van het vlees – een duivel, of DE duivel in hen.
De bron van het kwaad: Bovennatuurlijke duivel, of het hart van de mens?
Hoofdstuk zeven van Marcus bevat nog een lange passage die duidelijk zal maken wat de duivel is die ons verleidt. De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn in gesprek met Jezus:
“toen vroegen de Farizeeen en de schriftgeleerden Hem: Waarom wandelen uw discipelen niet naar de overlevering der ouden, maar eten zij met onreine handen hun brood? Maar Hij zeide tot hen: Terecht heeft Jesaja van u, huichelaars, geprofeteerd, zoals er geschreven staat: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn. Gij verwaarloost het gebod Gods en houdt u aan de overlevering der mensen. En Hij zeide tot hen: Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten werking om uw overlevering in stand te houden. Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven. Maar gij zegt: Indien een mens tot zijn vader of moeder zegt: Het is korban, dat is, offergave, al wat gij van mij hadt kunnen trekken,” Markus 7:5-11
Jezus beschuldigde de schriftgeleerden en Farizeeën ervan een valse leer te onderwijzen, namelijk dat als je zondigde, je alleen maar een gift aan de tempel hoefde te geven en je was vrij.
Er zijn vandaag de dag nog van dat soort religies.
“dan laat gij hem niet toe ook nog maar iets voor zijn vader of moeder te doen.” Marcus 7:12
Met andere woorden, een gift aan de tempel bevrijdde je van het gehoorzamen van God.
“En zo maakt gij het woord Gods krachteloos door uw overlevering, die gij overgeleverd hebt. En dergelijke dingen doet gij vele. En toen Hij de schare wederom tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort allen naar Mij en verstaat wel: Niets, dat van buiten de mens in hem komt, kan hem onrein maken, maar hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat is het, wat hem onrein maakt. Indien iemand oren heeft om te horen, die hore.” Markus 7:13-16
Is deze passage niet vreemd bij de eerste lezing? Jezus heeft zojuist de schriftgeleerden en Farizeeën berispt en hun verwarring verweten door het onderwijzen van een valse leer. Dan draait Hij zich om en zegt dat er niets van buiten een mens is dat hem kan bederven. Is dit een tegenstrijdigheid? Neen!
“En toen Hij van de schare thuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem naar de gelijkenis” Markus 7:17
De discipelen begrepen niet helemaal wat Jezus zei. Jezus gaf een antwoord op wat Hij de Farizeeën had verweten: dat zij door hun tradities het Woord van God van geen kracht hadden gemaakt. Laten we verder lezen en we zullen zien dat hoewel een externe kracht (de schriftgeleerden en Farizeeën) het Woord van God konden vernietigen, zij moesten werken aan iets dat in een mens was om die mens van God af te keren.
“En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten in de mens komt, hem niet onrein kan maken, omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij alle spijzen rein.” Markus 7:18-19
“En Hij zeide: Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein.” Markus 7:20-23
Waar komen deze slechte dingen vandaan? Ze komen van de duivel die in ieder mens is: de begeerten van het vlees. Als wij vrij waren van deze begeerten, dan zou geen van de dingen die wij in de wereld zien, en waarvan wij beweren dat zij de verdervers en de verdorvenen zijn, enig effect op ons hebben. Wat is het dat heerst in onze sterfelijke lichamen? Diabolos, de duivel! Daimonion, de lust om te zondigen! Wat is de verleider? Diabolos, daimonion, de lust om te zondigen! Waar zit die? Het is in ons hart! Wat moeten we weerstaan? Diabolos, de duivel, of de lust om te zondigen. Wat veroorzaakt de dood? Diabolos, of de lust om te zondigen. Wat wordt door het woord van God uitgedreven? Diabolos, de duivel, daimonion, of de begeerte om te zondigen! Wat zal vernietigd worden in de opstanding wanneer wij volmaakt gemaakt worden? Het zal de duivel zijn, diabolos, de begeerte om te zondigen, die vernietigd zal worden. Wanneer wij door het vuur van de opstanding komen, zal de duivel (of de begeerte om te zondigen) in dat vuur geworpen en vernietigd worden.
Deze lust zit in het hart van ieder sterfelijk mens. Dit is waar Jezus het over heeft in Markus zeven. Dat is waarom de duivel (meervoud) zo vaak gebruikt wordt in het Nieuwe Testament. Het spreekt over de vele verleidingen, begeerten en zonden die alle mensen overkomen. Dit verklaart hoe deze diabolos, deze duivel, in de hele wereld tegelijk kan zijn en ieder mens in verzoeking kan brengen. Het gaat hier niet om een of ander apart engelenwezen dat vanuit Gods verblijfplaats naar beneden is gekomen en ons afzonderlijk verleidt. Jezus maakt duidelijk, in Markus 7 (misschien wilt u de begeleider hiervan lezen in Mattheüs 15), dat er niets van buitenaf is dat een mens kan verontreinigen. Datgene wat een mens verontreinigt, is reeds in het hart van iedere mens aanwezig. Het is de “duivel” of de begeerten van het vlees.
Er bestaat niet zoiets als een “hoofd” duivel. Dat is een doctrine, zoals we hebben gezien, van de schriftgeleerden en de Farizeeën. Die doctrine wordt nu onderwezen door praktisch elke kerk in Amerika, inclusief veel van wat doorgaat voor het Christendom.
We zouden beter onze eigen aard begrijpen, onze eigen zonde, en onze noodzaak ons te bekeren. Het is het hart in onszelf dat boven alles wanhopig slecht is. Wij hebben Gods Woord nodig om wat WIJ zijn, niet omwille van een ander schepsel. God zij dank dat we dat tot ons laten doordringen. U kunt begrijpen waarom de grote mannen van de Reformatie zoveel schreven en spraken over de zondige en verdorven natuur van de mens, onze eigen vleselijke, duivelse natuur. U kunt ook begrijpen, wanneer we dat soort prediking hebben, hoe we echte bekeringen hebben waar mensen hun eigen zonden zien, berouw hebben en zich bekeren en zich dan voeden met het Woord van God en luisteren naar de roep van Zijn Geest.