De verloren 10 stammen van Israël opnieuw aangenomen
We gaan nu terug naar Romeinen 11. Hier geeft Paulus zijn uitleg rond het twee-stammenrijk Juda dat verhard is en Jezus verworpen heeft. Daarom gaat het evangelie nu naar het verheidenste tienstammenrijk, het Huis van Israël.
Paulus zegt duidelijk in Romeinen 11:26:“En aldus zal gans Israël (12 stammen) behouden worden gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van JAKOB afwenden.”
Want God heeft het verordineerd dat zij gelijkvormig zullen zijn aan het beeld van Zijn Zoon Jezus Christus.
Zie ook de zendbrieven aan de Korintiërs; daarin lezen wij dat deze twee brieven gericht zijn aan de heiligen (Israël), de afgezonderden van God. In 1 Korintiërs 10 spreekt Paulus over het nageslacht van diegenen die onder de wolk waren, onder Mozes. Met andere woorden, de Korintiërs zijn het nageslacht van Israël. Paulus waarschuwt de Galaten tegen diegene die de gelovige weer wil brengen onder het juk van dienstbaarheid, niet door geloof, maar door gerechtigheid door de wet verkondigd. En Paulus wijst de Galaten in hoofdstuk 3 vers 17-18 daarop; namelijk dat de zegen en alles wat God aan Abraham toegezegd heeft niet afhangt van het onderhouden van de wet, maar berust op geloof in Gods beloften.
En zoals Abraham daar zijn geloof op heeft gevestigd, zo moet ook zijn nageslacht het niet proberen het te verdienen. Abrahams geloof werd door God als rechtvaardig beschouwd. Dus zijn nageslacht moet door het geloof in Gods beloften leven. Maar waarom heeft dan het volk de wet ontvangen? Dit lezen we in de brief van Paulus aan de Galaten 3:23. De wet was onze tuchtmeester tot Christus, opdat we gerechtvaardigd zouden worden door het geloof. Wat was nu de taak van de tuchtmeester? Hij moest de erfgenaam die nog niet bekwaam was opleiden om de erfenis over te kunnen nemen en het erfgoed zelfstandig te besturen. Want zo heeft de Vader het bepaald in zijn testament. Wanneer dan het kind goed geschoold en opgeleid is, zal de erfenis (erfgoed) in de familie blijven. En Israël is Gods familie! En over het doel van de wet die aan Israël is gegeven, kunnen we lezen in Psalm 147:19-20. Deuteronomium 4:8; 33:3-4; Romeinen 9:4.
Psalm 147:19-20 “Hij heeft Jakob zijn woorden bekend gemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet.”
Deuteronomium 4:8 “En welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg?”
Deuteronomium 33:3-4 “Ja, Hij heeft de volken lief; al zijn heiligen in uw hand zijn zij, aan uw voeten legeren zij zich, vangen iets op van uw woorden. Mozes heeft ons de wet geboden, een van uw woorden, een bezit voor de gemeente van Jakob.”
Romeinen 9:4 “Immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.”
Uit deze verzen blijkt overduidelijk dat God alleen aan Israël zijn wet heeft gegeven met het doel het volk in bewaring te houden tot de komst van Jezus Christus. En deze wet moet hun dan ook opvoeden tot volwaardige erfgenamen van Jezus Christus om het erfgoed goed te kunnen hanteren. God heeft namelijk aan Abraham, Isaäk en Jakob beloofd dat hun nageslacht samen met Christus zou regeren.
Galaten 4:4-6 “Maar toen de volheid destijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij (Israël) het recht van zonen zouden verkrijgen. En, dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept ABBA, Vader.”
De correcte vertaling van Johannes 1:12. Luidt: ”Hij gaf hun gezag/mandaat om als waarheid te aanvaarden dat zij kinderen Gods zijn.”
Deze Galaten dus waren een deel van het volk dat vroeger onder de wet was, Israël, en nu zijn zij door aanneming kinderen Gods geworden, zoals was voorzegd door Hosea. En door de Heilige Geest kunnen zij God weer aanspreken als VADER. Want God is de Vader van Israël!
Lees de volgende gedeelten uit de Schrift: Deuteronomium 32:18-20. Jeremia 3:19; 31:9, 20; Jesaja 64:8. Deze teksten vertellen overduidelijk dat Israël Gods kind is en Hij hun Vader. Dus buiten Israël kan niemand God zijn Vader noemen.
Deuteronomium 32:18-20 “De Rots, die u verwekt heeft, hebt gij veronachtzaamd en vergeten de God, die u heeft voortgebracht. Toen de Here dat zag, heeft Hij hen verworpen, omdat Hij gekrenkt was door zijn zonen en dochteren; Hij zeide: Ik wil mijn aangezicht voor hen verbergen en zien, wat hun einde wezen zal.”
Jeremia 3:19 “Ik had wel gezegd: Hoe zal Ik u onder de zonen rekenen en u een uitgezocht land geven, de allersierlijkste erve der volkeren! En Ik had gedacht dat gij Mij zoudt noemen: Mijn Vader, en dat gij u van Mij niet zoudt afkeren.”
De wet onderhouden is een erg belangrijke en diepe zaak. Waarom heeft God Zijn volk in tweeën gedeeld? In twee en tien stammen, waarna de tien stammen heidenen zijn geworden en de wet hebben losgelaten? Als we de brieven van Paulus lezen, kunnen we zien hoe hij strijd heeft gevoerd tegen mensen die zich hadden vastgeklemd aan de wet om op die manier gered te kunnen worden. Zij hebben hun gerechtigheid in de wet gezocht en het was de wijsheid van God die bepaald had dat het grootste gedeelte van zijn volk de wet zou afwijzen en afdwalen, met de bedoeling dat zij de wet niet meer kenden. Voor hen was het dan ook gemakkelijker om in het geloof te kunnen aanvaarden dat Jezus het voor hen had volbracht, namelijk het onderhouden van de wet en de vervulling daarvan. Voor de twee stammen die in het land zijn gebleven en in het bezit waren van de wet, was het erg moeilijk hun redding alleen in Jezus te aanvaarden en de wet als een bijkomstigheid te zien. Voor hen was het een worsteling om gerechtigheid buiten de wet te zoeken en te vinden. Terecht zegt Paulus in
Romeinen 11:33 “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen!”
Wie waren de Efeziërs?
Efeziërs 2:11 “Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd waart door de zogenaamde besnijdenis die werk van mensenhanden aan het vlees is.”
Bij het lezen van dit gedeelte moet u goed beseffen dat het verheidenste deel van Israël, de tien stammen dus, onbesnedenen werden genoemd door het Juda-deel, dat zich juist zo aan de wet had vastgeklemd en aan de besnijdenis. Daarom waren de tien stammen, toen zij zowel wet als besnijdenis loslieten, in hun ogen net zulke heidenen als de andere volken.
We lezen verder in vers 12:“Dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart dichtbij gekomen door het bloed van Christus.”
Hier lezen we over mensen die vervreemd geraakt waren van het burgerrecht Israëls. Alleen een persoon die deze rechten heeft, kan vervreemd raken van dit recht. Maar wat wordt er nu bedoeld met “die eertijds veraf waart?” Wanneer we Handelingen 22:21 lezen, zien we dat God Paulus ver weg stuurt naar de heidenen.
“En Hij zeide tot mij: Ga heen, want Ik zal u uitzenden, ver weg naar de heidenen.”
Zij waren de verloren schapen, die ver weg waren. Het is van het allergrootste belang om dit te begrijpen. Anders ontgaat ons het doel van Paulus zendingsopdracht.
In Leviticus 26 en Deuteronomium 28 belooft God rijke zegen aan Zijn volk als zij Zijn verordeningen zullen houden. Ook dit is erg belangrijk om te weten. God heeft vrijwillig dit volk uitgekozen, hun Zijn beloften gegeven onder ede. Dus daarom zal God Zijn beloften gestand doen. Maar samen met de beloften heeft Hij hun ook Zijn verordeningen gegeven en als zij (Israël) die zouden onderhouden, was rijke zegen hun deel. Bijvoorbeeld regen op zijn tijd, goede oogsten, de aanwas van hun veestapel, vele nakomelingen enz. Maar bleven zij in gebreke dan zou vloek hun deel worden. Echter Gods handelingen met Zijn Volk gaan wel door. Denk aan Zijn heilige eed.
Straf en herstel
We keren terug naar Leviticus 26 en Deuteronomium 28. Hierin lezen we Gods rijke beloften van zegen voor de Israëlieten als ze aan Zijn geboden gehoor geven. Maar doen zij dit niet, dan volgt Zijn straf en het ergste van die straf is dat ze uit hun land worden verdreven. Deze straf dient echter nooit tot hun vernietiging, maar tot loutering en terugkeer. Lees deze hoofdstukken aandachtig en let vooral op de verzen 40-46 van Leviticus 26.
Als u de strafaankondiging leest in deze hoofdstukken, zult ook u zien dat herstel wordt beloofd.
Leviticus 26:33 zegt “Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop.”
Deuteronomium 4:26; 28:64; Jeremia 31:10; Ezechiël 34:11-12; 30-31.
Ezechiël 34:11-12“Want zo zegt de Here Here: Zie, Ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien; zoals een herder naar zijn kudde omziet wanneer hij te midden van zijn verspreide schapen is zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis.”
Hier leest u dat God Israël tot zijn schapen rekent en niet alle mensen. Dit vindt u dikwijls in de Schrift. En u leest ook dat God zelf zijn schapen verstrooid heeft en ze ook zelf zal terughalen. De twee huizen van Israël zijn beide in verschillende ballingschappen weggevoerd. Het noordelijke rijk, het Huis Israël, is ver vóór het Huis Juda weggevoerd. Het Huis Israël is nooit als volk teruggekeerd naar Palestina. Ze zijn tot op de huidige dag nog in de vestrooiing. Ze zijn dus ver van Jeruzalem en de wetgeving gebleven. Ze waren ver van het aangezicht van God. Het zuidelijke rijk, het Huis Juda is later naar Babel weggevoerd om er 70 jaar te blijven. Daarna keerde het naar Jeruzalem terug en zodoende is het altijd dicht bij de tempel geweest. Zij waren dus steeds in de nabijheid van God.
Lees het verhaal van de Verloren Zoon. Zo ontstonden er twee groepen van Israël, één die nabij was en één die ver was. Juda dat dichtbij was, was ook sterk vermengd met Edomieten, het nageslacht van Ezau, en met andere volken. Het was dit onzuivere deel van Juda dat verantwoordelijk was voor de kruisiging van de Messias. Het was ook deze groep die de eerste Christenen, die overwegend voortkwamen uit het zuivere deel van het Huis Juda, zoals Paulus (Benjamin), vervolgde.
Daniël 9:7 “Bij U, Here, is de gerechtigheid maar bij ons een beschaamd gelaat, gelijk heden ten dage, bij de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en bij geheel Israël, bij hen die dichtbij en die veraf wonen in al de landen waarheen Gij hen hebt verstoten om de ontrouw die zij jegens U hebben gepleegd.”
Paulus spreekt in Efeziërs 2:17 over hen die ver en die dichtbij zijn.
“En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren.”
Micha 4:7 “En Ik zal het kreupele stellen tot een overblijfsel en het verdrevene tot een machtig volk, en de Here zal Koning over hen zijn op de berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid.”
Jesaja 57:19 “Ik schep de vrucht der lippen: vrede, vrede voor hem die verre (10 stammen), en voor hem die nabij is, (2 stammen) zegt de Here; en Ik zal hem genezen.”
Handelingen 2:39 “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here onze God, ertoe roepen zal.”
Paulus zegt in Efeziërs 2:13-17 dat Jezus de tussenmuur heeft afgebroken door zijn dood en opstanding.
Efeziërs 2:13-17 “Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want HIJ IS ONZE VREDE, die de twee één heeft gemaakt, en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren.”
Dus God heeft de scheiding die tussen de twee huizen van Israël was, weggebroken, omdat Jezus de wet vervuld heeft. Want de scheiding was ontstaan omdat Israël de wet niet heeft onderhouden. Daarvoor werd het volk gestraft: het Huis Israël werd met een scheidbrief weggezonden. We lezen in Efeziërs 2:20 dat zij als volk gebouwd waren op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus de hoeksteen is.
De apostelen brachten de goede boodschap dus aan de juiste mensen, want dit stond in de profeten: het herstel van Gods koninkrijk Israël.
Efeziërs 2:19-20 “Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.”
Laten we nu eens kijken naar Kolossenzen 1:21:“Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend.”
Hier is ook sprake van vervreemding, zoals bij de Efeziërs het geval was.
Besnijdenis van het hart
In Kolossenzen 2:9-11 staat: “Want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk; en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht. In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus.”
Dit is de besnijdenis van Christus die niet met handen verricht wordt, het afleggen van het lichaam des vlezes. Afleggen van het zondige lichaam namelijk door wedergeboorte. Die pas bij de wederkomst van de Messias tot volle wasdom komt.
Vers 11 behandelt de besnijdenis van het hart, wat alleen aan Israël toegezegd was en nu reeds door de Kolossenzen ontvangen. Lees hiervoor Deuteronomium 10:16; 30:6; Jeremia 31:31-34; Ezechiël 36:26-27; Hebreeën 8:10-12.
In deze Schriftgedeelten vindt u de beloften aan Israël van de besnijdenis van het hart. Nergens vindt u dat God dit aan een ander volk of andere volken toegezegd heeft.
Kolossenzen 2:14 God heeft de scheidbrief van Israël weggedaan “Door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde”.
Jesaja 50:1 “Zo zegt de Here: Waar toch is de scheidbrief uwer moeder, waarmede Ik haar verstoten heb?”
Die scheidbrief heeft Hij weggedaan door hem aan het kruis te nagelen. Alleen aan Israël was de wet gegeven. Dit volk alleen heeft haar overtreden en de straf hiervoor ondergaan.
Dat is wat Paulus aan de Kolossenzen voorhoudt, zie vers 2:13:
“Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem, toen Hij ons (Israël) al onze overtredingen kwijtschold.”
Heiligen en uitverkorenen
In vers 12 van hoofdstuk 3 vindt u weer de begrippen: ‘door God uitverkoren heiligen en geliefden.’
In Amos 3:2 zegt God: “U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden aan u bezoeken.”
Omdat God Israël alleen gekend heeft, en zijn wet alleen aan hen heeft gegeven, zal Hij ook het oordeel bij hen doen beginnen.
Dit is wat Petrus bedoeld heeft in 1 Petrus 4:17.
“Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods.”
Laten we nu eens kijken naar de zendbrieven van Petrus.
1 Petrus 1:1 “Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië, de uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus: genade en vrede worde u vermenigvuldigd.”
Hierin vindt u weer de begrippen ‘vreemdelingen’ en ‘de verstrooiing’. Met andere woorden, Israëlieten die vervreemd geraakt zijn van God door hun ongerechtigheid en door God zelf verstrooid zijn, weg uit hun land. En het begrip ‘uitverkoren volgens de voorkennis van God’. In Gods woord de Bijbel is er maar één uitverkiezing, namelijk het volk Israël.
2 Petrus 1:19 “En wij achten het profetische woord daarom des te vaster, en gij doet wel er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.”
1 Petrus 2:9-10 “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, (dus geen kerk) een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: U, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.”
Dus Petrus spreekt over:
1e – een uitverkoren geslacht (Grieks ‘ras’);
2e – een koninklijk priesterdom;
3e – een heilig volk;
4e – een eigendomsvolk;
5e – een volk dat geroepen is om Gods grote daden te verkondigen en zijn lof te verspreiden.
Laten we de volgende Schriftgedeelten eens lezen waar u dit in terugvindt. Exodus 19:5-6; Deuteronomium 7:6-7; 14:1-2; Jesaja 43:10-21; God handelt alleen met Zijn volk. Als Petrus met de vreemdelingen in de verstrooiing spreekt, spreekt hij tegen Gods volk Israël. In vers 10 van 1 Petrus 2 vindt u Lo-Ammi wat nu Ammi geworden is.
Lees nu 2 Petrus 3:15:“En houdt de lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid, zoals ook onze geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u geschreven heeft”.
Hier leest u dat Petrus en Paulus aan dezelfde mensen schrijven, het volk van Hosea I, waaronder zij hebben gewerkt.
Hosea 1:10 “Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet – zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God.”
Paulus en Petrus konden met grote vrijmoedigheid zeggen: “Wij verkondigen niets anders dan de wet en de profeten.” En door hun levenshouding konden zij hun lezers wijzen op de belangrijkheid van het profetisch woord.
Aan wie richt Johannes zijn zendbrieven?
2 Johannes 1 “De oudste aan de uitverkoren vrouw en haar kinderen, die ik in waarheid liefheb, en niet alleen ik maar ook allen, die de waarheid hebben leren kennen…U groeten de kinderen van uw uitverkoren zuster.”
Wie waren nu die ‘vrouw en haar kinderen?’ En aan het einde van de brief; ‘de kinderen van uw uitverkoren zuster?’ Het antwoord zullen we weer in de Schriften vinden. In Jesaja 50:1 lezen we van hun moeder dat zij de vrouw van God was.
God zegt in Jeremia 31:32 “Niet naar het verbond, dat Ik met hun Vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik ze getrouwd had, spreekt de Heere.” (St.Vert.)
In Ezechiël 23 lezen we van haar twee dochters Ohola en Oholiba. De één Samaria, het noordelijke rijk der tien stammen, en de ander het zuidelijke rijk, het Huis Juda. Als gevolg van haar overspel met de goden van de andere naties heeft God aan Zijn vrouw een scheidbrief gegeven. Lezen we in Jesaja 54 en Jeremia 3, dan zien we dat God zich weer over haar zal ontfermen en haar weer zal terugnemen. Maar volgens Gods wet mag de huwelijkspartner niet opnieuw in het huwelijk treden voordat één van beiden gestorven is. Of na de vervreemding moeten ze òf weer verzoend raken òf als één van de twee aan iemand anders behoort, zoals Gods volk toen zij achter andere goden aanliep, mag zelfs haar eigen man haar niet terugnemen.
Lees 1 Korintiërs 7:10-11 “Doch hun, die getrouwd zijn, beveel ik niet, maar de Here, dat een vrouw haar man niet mag verlaten, is dit toch gebeurd, dan moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen en een man moet zijn vrouw niet verstoten.”
Deuteronomium 24:1-4 “Wanneer iemand een vrouw genomen en gehuwd heeft, dan zal als hij haar geen genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft, en hij een scheidbrief geschreven en haar die overhandigd heeft, waarna hij haar uit zijn huis heeft weggezonden, en als zij dan uit zijn huis vertrokken, haars weegs gegaan en de vrouw van een ander geworden is; en als dan de laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die overhandigt en haar uit zijn huis wegzendt; of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen heeft, gestorven is dan zal de eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des Heren; gij zult geen zonde brengen over het land dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal.”
De vrouw Israël kon niet sterven om haar huwelijk te redden. Daarom heeft God Zijn Zoon gestuurd en zo stierf God als het ware zelf in Zijn Zoon, zodat Hij weer met zijn vrouw Israël in het huwelijk kon treden. Jesaja 50 handelt over Gods scheiding. In hoofdstuk 51 en 52 spreekt God over de hoop van herstel en in hoofdstuk 53 komt de Messias om dit te bewerkstelligen. In hoofdstuk 54 keert de vrouw terug naar haar Maker en haar Man. God zelf waakt over Zijn vrouw, en bewaart de beloften die Hij onder ede aan Israël heeft gedaan. Daarom kan Petrus in 1 Petrus 1:4-5 spreken over “een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemel weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt….”.
Kolossenzen 1:5 spreekt hier ook van:“Om de hoop, die voor u is weggelegd in de hemelen. Daarvan hebt gij tevoren gehoord in de prediking der waarheid, het evangelie, dat tot u gekomen is.”
God zelf heeft beloofd dat Hij Zijn volk Israël zal herstellen door wedergeboorte, zodat het samen met Jezus kan regeren. Die beloofde wedergeboorte, herstel en mede-heerschappij vormen deel van de erfenis die God zelf in de hemel voor hen in bewaring heeft.
De wedergeboorte en het herstel van het gehele volk vindt u in de teksten van Jeremia 31:31-40; Ezechiël 36:19-38; Jesaja 62:1-12.
Lees de Schriften, laat de Heilige Geest u onderwijzen. In de volgende teksten vindt u de beloften van mede-heerschappij in Genesis 17:6, 16, waar God aan Abraham en Sara zegt dat er koningen uit hun zullen voortkomen. In 2 Samuel 7:16. belooft God aan David eeuwige heerschappij. En in Daniël 2:44; 7:18,22,27 vinden we de beloften dat het volk samen met Christus zal heersen. Dit is de erfenis waarover God in de hemel waakt. Daarom kan Paulus de volgende vergelijking treffen:
Galaten 4:24-31:“Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. Het woord Hagar betekent de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder. Want er staat geschreven: Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij die geen weeën kent; want talrijker zijn de kinderen der eenzame dan van haar, die een man heeft. En gij broeders, zijt evenals Isaäk, kinderen der belofte. Maar zoals destijds hij, die naar het vlees verwekt was, hem die naar de geest verwekt was, vervolgde, zo ook nu. Maar wat zegt het schriftwoord? Zend de slavin weg met haar zoon, want de zoon de slavin zal in geen geval erven met de zoon der vrije. Daarom broeders, zijn wij geen kinderen ener slavin, maar van de vrije.”
U kunt lezen dat het Nieuwe Jeruzalem van God uit de hemel neerdaalt, zoals beloofd is. Wie hebben er deel aan? Allen die Jezus als hun persoonlijke verlosser hebben aangenomen en bij wie de wet van God in de harten is geschreven. Niet diegene die gerechtigheid van de wet verwachten, zoals de slavin Hagar, waarmee Juda wordt bedoeld. In onze dagen is dit nog te vinden onder het Jodendom.
De vrije, losgekochte vrouw Israël echter zal met de anderen van Juda, die Christus hebben aangenomen (denk aan de 3000 op Pinksteren) heersen als een koninklijk priesterdom. Lees Openbaring 21:9-12. Daar vindt u dat de vrouw van het Lam twaalf-stammige Israël is. (vers 9) “Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op de poorten geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls”.
Lees de volgende Schriftgedeelten waarin beschreven wordt wie de vrouw van God is. Jesaja 50:1; 54:1-13. En let op de beschrijving van de stenen van Jesaja 54. In Openbaring 21 vindt u deze zelfde stenen terug. Jeremia 3:6-12; Jeremia 51:5; Hosea 2:15,18-22; Ezechiël 16:8-32.
Als u over Gods volk leest in Ezechiël 16 ziet u dat ze in vers 3 worden vergeleken met Kanaänieten en andere volken. Lees ook Ezechiël 23, dat geheel gaat over de vrouw van God en haar twee dochters, Israël en Juda. Israël en Juda zijn ook twee zusters, zoals we in 2 Johannes vers 13 gelezen hebben. We mogen nooit vergeten: God beloofde herstel aan Zijn vrouw en Hij zelf bewaart haar heil vanuit de hemel.
Paulus zegt in 2 Korintiërs 1:20:“Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; – daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons.”
Daarom zegt Paulus ook:
Filippenzen 3:20-21 “Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen”.
Zo worden Gods beloften aan Zijn volk volkomen vervuld en bereiken zij het uiteindelijke doel dat God voor ogen heeft gehad toen hij hen schiep. God zelf zal het in hen bewerken.
Ook Jakobus richt zijn brief aan het volk van God, dat in de verstrooiing is.
Jakobus 1:1 “Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing.”
En dit zijn de letterlijke twaalf stammen, afstammend van Jakob. En niet een geestelijk Israël zoals de kerken leren.
God heeft geen nieuw Israël genomen, schepselen uit alle rassen en volken. U vindt dit nergens in de Bijbel. Juist de Bijbel moet onze maatstaf en norm zijn.
De Hebreeën brief in zijn geheel is aan Israël gericht. De schrijver verhaalt hoe de tabernakel onder het Oude Verbond functioneerde en beschrijft zijn doel. Door de tabernakeldienst, de offerande en priesterambten heeft God zijn volk voorbereid om het zoenoffer van Zijn Zoon en Diens hogepriesterschap te kunnen begrijpen en aanvaarden. Het is zeer duidelijk, dat de Hebreeën brief aan mensen gericht is die kennis hadden van het Oude Verbond. Ook hier zien we dus dat we het Nieuwe Testament niet is los te maken van het Oude Testament. Dat Paulus elk woord letterlijk bedoeld heeft toen hij aan Timotheüs schreef:
2 Timotheüs 3:14-17 “Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, welbewust van wie gij het hebt geleerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.”
Paulus vertelt aan Timotheüs dat hij het Oude Testament moet kennen en moet gebruiken om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden tot gerechtigheid.
2 Timotheüs 4:2-4 “Verkondig het woord, dring erop aan, gelegen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting. Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren”.
Paulus sprak alleen vanuit de boeken van Mozes en de profeten; het volledige Oude Testament. Hij had geen andere geschriften. Zie 2 Timotheüs 3:14-17.
U kunt zien dat de Apostelen de opdracht van Jezus letterlijk hebben uitgevoerd.
Mattheüs 10:5-6 “Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het Huis Israëls.”
Vers 23: “Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere; want voorwaar, Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt.”
De apostelen zijn aan Israël in de vreemde het goede nieuws gaan vertellen, dat God de beloften aan hun vaderen door de mond van de profeten heeft waargemaakt. Dat hun Verlosser gekomen is en dat zij nu kunnen terugkeren naar God hun Vader. Zij verkondigden Jezus uit Israël voor Israël, zoals Mozes voorzegde.
Deuteronomium 18:15 “Eén profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here, uw God, u verwekken; naar Hem zult gij luisteren.”
Lees nu 1 Korintiërs 15:1-2 “Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zo vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn.”
Welk evangelie – welke Jezus
Wat was nu het evangelie van Paulus? Dat God de beloften aan Zijn Volk gegeven, heeft waargemaakt in Christus Jezus. Hij heeft voor hun zonden de volle prijs betaald. En daarom kunnen zij terugkeren naar hun Vader, zoals Paulus beschrijft in 1 Korintiërs 10:14-15. Dit was het fundament waarop Paulus heeft gebouwd namelijk de geschriften van Israël. Zijn evangelie was het brengen van de blijde boodschap van verlossing, zoals beschreven door Jesaja:
Jesaja 52:7 “Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt, die tot Sion spreekt: Uw God is Koning”.
Nu de vraag aan u en mij: Welke Jezus hebben wij aangenomen? Welk evangelie hebben wij voor waar aangenomen? In welke Jezus geloven wij?
In de Jezus die door de profeten is voorzegd en door de apostelen is uitgedragen? Jezus, uit Israël geboren om Zijn Volk van hun zonden te verlossen? Of geloven we in een algemene en dan liefst in een identiteitsloze Jezus, die voor allen is gestorven; die alle vorige grenzen uitwist en alle mensen gelijkstelt als broeders in Hem; een Jezus, zacht, genadig en vol ontferming? Maar het Oude Testament met het volk van Gods liefde, Israël, en de volken van Gods toorn kunnen we dan opheffen en geloven dat Hij op een wolk zal komen om alle gelovigen samen mee naar de hemel te nemen.
Maar wist u dat Jezus zal komen met vuur en vlammen en met grote toorn? Dat Hij komt om die volken te oordelen die in de laatste der dagen tegen Zijn volk Israël zijn opgetrokken om het te vernietigen? Dat die volken proberen Zijn volk Israël uit te wissen met allerhande sluwe streken zoals vermenging en dienst aan vreemde goden?
Het staat beschreven in Psalm 2:1-3:“Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Here en zijn gezalfde.(Israël-Christenen) Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen.”
Psalm 83:4 “Zij smeden een listige aanslag tegen uw volk en beraadslagen tegen uw beschermelingen. Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt gedacht.”
Al deze gebeurtenissen, deze benauwdheden, zullen dienen om Israël weer naar haar God terug te doen keren. In die tijd zal Israël haar identiteit herontdekken, inzien dat zij het verbondsvolk is; waarop zij zich met hart en ziel zal bekeren en met berouw en geween zal terugkeren tot God. Hij zal haar weder aannemen als Zijn wettige vrouw. Dan zal Hij diegenen straffen die hun medewerking hebben verleend in de pogingen Zijn uitverkoren volk (vrouw) te vernietigen, op welke wijze dan ook. Zij die zich in dienst van satan hebben gesteld met zekere volharding. En zij die een verdraaid evangelie hebben verkondigd. God zal hen uitroeien.
Lees hierover in de Schriften. Dat zal bij de wederkomst van Christus gebeuren. Jezus Christus is nog steeds bezig met Zijn volk Israël. Hij komt om af te rekenen met Zijn vijanden, want zij waren ook de vijanden van Zijn volk.
Hij komt om Zijn volk te redden en om haar volmaakt te herstellen, zoals Hij dit aanvankelijk heeft bedoeld.
Lees aandachtig biddend en laat Gods Geest u onderwijzen. Ezechiël 38:16,21-23; 39:17-29; Jeremia 30:7-11; 50:7; 23:3-8; Jesaja 65:17-25; Joël 3:9-21; Habakuk 3:3-16; Zefanja 1:14-18; 3:13-20; Zacharia 8:2-3,7-8; en vergelijk vers 3 met Jesaja 62:1-7. Daniël 2:44; 7:13-14,18,22,27.
God zegt dat door de mond van twee of drie getuigen het woord vaststaat. De profeten hebben veel meer dan twee of drie getuigen gegeven. God heeft door de eerste komst van Zijn Zoon voldoende getuigenis afgelegd. Elke letter is aan Hem vervuld, zoals het is beschreven, zelfs de verdeling van Zijn kleding en de twee misdadigers aan weerszijden van het kruis; Zijn graf bij de rijken, alles is tot op de letter nauwkeurig vervuld.
Hoe komt het dan dat wij de woorden van de profeten aangaande Zijn tweede komst minachten of er onze eigen interpretatie aan geven? God bedoelt wat Hij zegt en zegt wat Hij bedoelt. Wij moeten de Schriften kennen, zodat wij het evangelie waarin wij geloven en Jezus, die wij kennen en dienen, kunnen toetsen. Niet een Jezus die Zijn volk Israël omgeruild heeft voor een nieuw geestelijk Israël, bij elkaar geraapt uit de gelovigen van alle volken en die nu al fungeert als Koning van ons hart. Maar een Jezus die zal zitten op de nu nog bestaande troon van David en over Davids volk zal regeren, want dat is wat de Schrift zegt. Die Jezus van de Schrift zal Koning zijn over het letterlijke geslacht van Jakob. Dit is de Jezus die wij moeten verwachten.
Lees voor u zelf eens aandachtig Lucas 1:31-34. Hier kunt u lezen wat al is vervuld en wat nog moet worden vervuld.
Lucas 1:31-34 “En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen”.
Wij moeten nu zeker weten welk evangelie wij ons eigen moeten maken en wat wij verkondigen, voordat de grote en doorluchtige dag van de Here komt, want als wij niet in de waarheid zijn, zullen wij horen:
“Ga weg, Ik heb u nooit gekend, gij werkers der wetteloosheid”. Alleen met kennis van de Schrift zullen wij kunnen onderscheiden, zodat wij niet misleid en bedrogen kunnen worden. Moge de God van Israël elk van ons de genade geven Zijn Woord te verstaan.